B426DD41-C4D9-47D7-A05B-E0C59E963EBB - - van Swaaij Cassastie & Consultancy - cassatieadvocaat - cassatie advocaat

Afgelopen zondag, op loopafstand van kantoor (foto SvS, iPhone 11 Pro Max)

Noviomagus. Eerder dit jaar stond in het Advocatenblad (April, blz. 67 e.v.) een door mijn Amsterdamse collega Marieke ten Broeke geschreven bijdrage met als opschrift ‘Pleidooi voor afschaffing confrère. Ten Broeke stelt voor dat alle advocaten „elkaar vanaf nu allemaal collega noemen”.

Zij vindt het woord  confrère „hopeloos archaïsch” en „te formeel”.

„De-escalerend taalgebruik”
is in het belang van de cliënt, terwijl het woord confrère „gemiddeld genomen” niet zal bijdragen aan een bereidwillige houding van „werknemers of andere, vergelijkbare ‘zwakkere partijen’ {…}”, zo voert Ten Broeke aan.

Ook bezigt zij als argument dat hetgeen zij voorstaat (collega) niet gerelateerd is aan een sekse en daarmee „neutraler” is, zodat het „zelfs nog minder om de persoon van de advocaat” gaat, terwijl de gedachte achter ‘Geachte confrère,’ nu juist is dat het niet gaat om de personen achter de advocaten maar om de „advocaten q.q.” („Het bewaren van professionele afstand”).

Hoe hier over te denken?

Gezien mijn eerdere op deze blog geplaatste berichten ‘„Amice,” of „Beste Sjef,”?‘ (2013) en ‘„Hi Sjef,” of „Geachte confrère,”?‘ (2019), kan geen donderslag bij heldere hemel zijn dat ik vind dat wij, advocaten, ‘Geachte confrère,’  moeten blijven gebruiken.

Hoezo archaïsch?

Vooropgesteld zij dat ‘Geachte confrère,’ niet archaïsch is. Van Dale omschrijft archaïsch als: „behorend tot of betrekking hebbend op een zeer oud tijdperk”. Omdat dat woord vrijwel steeds door advocaten gebruikt wordt als aanhef in een brief of e-mail aan een mannelijke advocaat die geen kantoorgenoot is en bij wie de aanhef ‘Amice,’ vooralsnog niet aan de orde is, voldoet ‘Geachte confrère,’ helemaal niet aan die omschrijving door Van Dale.
In Van Dale wordt bovendien niet te kennen gegeven dat  ‘confrère’ verouderd zou zijn.

Hoezo te formeel?

Is een aanhef als ‘Geachte collega,’ niet te formeel, dan valt niet in te zien waarom ‘Geachte confrère,’ dat wèl zou zijn. Dat ‘Geachte confrère,’ de gebruikelijke aanhef is bij een geschreven bericht aan een mannelijke advocaat, weet iedere advocaat. En iedere advocaat kan dat, zo nodig, makkelijk uitleggen aan zijn cliënt, die de betekenis van ‘confrère’ bovendien in Van Dale kan vinden.

Hoezo geen de-escalerend taalgebruik?

Evenmin hout snijdt het ‘niet bijdragen aan de-escalerend taalgebruik’-argument. Of sprake is van escaleren of van de-escaleren, hangt toch echt af van de eigenlijke inhoud van de brief (hetgeen volgt na ‘Geachte confrère,’). Daarom legt evenmin gewicht in de schaal het argument dat ‘Geachte confrère,’ niet zou bijdragen respectievelijk bijdraagt aan een bereidwillige houding van ‘zwakkere partijen’.

Overkill

Ten slotte het argument dat het bij de door Ten Broeke voorgestane term collega zelfs nog minder om de persoon van de advocaat gaat. Weliswaar is dat argument op zichzelf juist, maar met ‘Geachte confrère,’ wordt reeds ruimschoots tot uiting gebracht dat de geadresseerde in zijn hoedanigheid van advocaat aangeschreven wordt. Dat argument kan derhalve niet overtuigen.

Zou de toga dan ook maar afgeschaft moeten worden?

Door Ten Broeke gebezigde argumenten voor afschaffing van ‘Geachte confrère,’ zouden evengoed (of: even slecht) gebezigd kunnen worden ten betoge dat men de toga maar beter afschaffe („hopeloos archaïsch”,  „te formeel” en niet „[d]e-escalerend”). Maar ik geloof niet dat iemand voor zo’n betoog de handen op elkaar zou krijgen.
Ook Ten Broeke krijgt haar handen daarvoor niet op elkaar. Zij onderkent namelijk dat wij in de rechtszaal een toga dragen om de reden dat het gaat om de „advocaten q.q.” („Het bewaren van professionele afstand”).

Ten slotte

De advocaat aan wie ik een e-mail of brief stuur met als aanhef ‘Geachte confrère,’ onderkent dat het gaat om zijn hoedanigheid van advocaat. Schrijft Ten Broeke mij aan als ‘Geachte collega,’ dan onderkent zij weliswaar evenzeer dat het gaat om mijn hoedanigheid van advocaat. Maar ik hecht aan de lange traditie (‘Geachte confrère,’). Velen doen dat met mij. Weliswaar is traditie niet decisief. Er zijn evenwel  – door Ten Broeke niet aangevoerde – overtuigende argumenten nodig om ermee te breken.

Het officium nobile. Wij, advocaten, behoren tot een bijzondere beroepsgroep. Wij hebben bevoegdheden en rechten die andere beroepsbeoefenaren niet hebben. Dat wij ‘Geachte confrère,’ schrijven, past daar uitstekend bij. Dat bijvoorbeeld een makelaar iedere conculega prima kan aanschrijven met ‘Geachte collega,’ brengt niet mee dat wij, advocaten, er goed aan zouden doen om over de gehele linie die aanhef van de makelaars over te nemen.