Van oude mensen en dingen die voorbijgaan. Een van de voordelen van het ouder worden is dat je steeds meer verleden met je meedraagt om op terug te blikken.
Zo voerde een recente uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 juni 2015 inzake Univé/Staatsbosbeheer, http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHARL:2015:4615, mij terug naar een jeugdwerkje dat ik samen met de toen nòg jeugdiger Ton Hartlief heb geschreven.
Dat Ars Aequi boekje droeg als titel ‘Hoe werkt de onrechtmatige daad?, met als ondertitel ‘Het paard van de professor en andere aangrijpende verhalen’.
Waarom gingen mijn gedachten terug naar 1995? Wat schreven wij toen?
Wij schreven over de lotgevallen van onze Maastrichtse collega en paardenvriend De Groot het volgende.
Citaat uit ‘Hoe werkt de onrechtmatige daad?’
„Enkele jaren geleden werd de Maastrichtse hoogleraar G.-R. de Groot geconfronteerd met het kort na elkaar overlijden van twee van zijn paarden. Na autopsie kwam men er achter dat dit het gevolg was van het eten van taxus, een veelvoorkomende groene struik (in Engeland ook wel bekend onder de veelzeggende naam ‘horse dead’). De paarden bleken over de grensafscheiding met de buren heen van een composthoop met taxus te hebben gegeten. Zou de hooggeleerde recht hebben op schadevergoeding? De Hoge Raad heeft zich over een vrijwel identiek geval uitgesproken in het ‘Taxus-arrest’. Daar komt de vraag aan de orde of het door de afrastering heen steken van een giftige taxusstruik (waardoor de paarden van de buurman kwamen te overlijden) gezien kan worden als een inbreuk op een subjectief recht en reeds op die grond als onrechtmatig kan worden beschouwd.[2] De Hoge Raad vindt van niet:
“Daargelaten of Hulsbosch [de eigenaar van de paarden, TH/GvM] dit een en ander in de feitelijke instanties aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, vestigt een inbreuk op het eigendomsrecht van Hulsbosch, die uitsluitend bestaat in het boven diens grond hebben van een gedeelte van een losliggende struik, nog niet een aansprakelijkheid voor een vergiftiging als hier heeft plaatsgevonden, in het bijzonder niet indien degeen die de struik aldus heeft neergelegd, niet wist of behoefde te weten dat die struik vergiftig was.”
Voor de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag lijkt uiteindelijk de toets aan de zorgvuldigheidsnorm doorslaggevend te zijn. Was de inbreukmaker op de hoogte (of had hij het moeten zijn) van het giftige karakter van taxus? Het enkele feit van de inbreuk is niet voldoende om tot schadevergoeding veroordeeld te worden. Datzelfde geldt ook voor het antwoord op de vraag of de Maastrichtse hoogleraar recht op schadevergoeding heeft; dat zal afhangen van de vraag of zijn buurman wist of had moeten weten dat taxus giftig is voor paarden. Ook al zou de struik door de omheining heen hebben gestoken – en zo inbreuk hebben gemaakt op het eigendomsrecht van De Groot – dan dient er toch nog deze nadere toetsing plaats te vinden.”
Terug naar de zaak Univé/Staatsbosbeheer
In die zaak, waarover Hartlief en ik (dus) al weer twintig jaar geleden schreven, was de schadevergoedingseis gebaseerd op een onrechtmatige daad van de buurman. Uiteindelijk draaide het om de vraag of de buurman op de hoogte was of had moeten zijn van de giftigheid van taxus voor paarden. Was deze buurman zelf paardenliefhebber dan, zou dat eerder aangenomen worden dan in geval de buurman advocaat bij de Hoge Raad zou zijn geweest.
In de zaak van Univé/Staatsbosbeheer nu ligt de kennis van de mogelijke risico’s bij de medewerkers van Staatsbosbeheer wat meer voor de hand.
De casus van Univé/Staatsbosbeheer
Wat is het geval? Staatsbosbeheer levert kuilvoer aan veehouder. In het kuilvoer bevindt zich Jacobskruiskruid, dat giftig is voor runderen. Nadat veel runderen van de veehouder ziek zijn geworden en zijn gestorven, vordert diens verzekeraar (die is gesubrogeerd in de rechten van de veehouder) schadevergoeding van Staatsbosbeheer.
Het hof is van oordeel dat Staatsbosbeheer onzorgvuldig heeft gehandeld door kuilvoer met Jacobskruiskruid te leveren. Het gevaar van Jacobskruiskruid had Staatsbosbeheer bekend behoren te zijn. Ofschoon het hof het beroep van de verzekeraar op de omkeringsregel niet honoreert, acht het hof het causaal verband tussen de ziekte van de runderen en het eten van met Jacobskruiskruid voorshands bewezen. Staatsbosbeheer wordt in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren.
Maar eerst even een literair uitstapje naar een gedicht van Josephine Banens:
Hooi koorts
Warme zomerweide wandeling.
Kniehoog rijp gras kruipt waar het niet mag gaan.
Cirkelzaag zoemende insecten in de pollenlucht.Ik loop met vreemde hoge stappen
en wil alleen nog kransen vlechten
of loom gaan liggen in het gras. Een dekentje? Nee,
dank je, hoeft niet, laat ik me vallen en daar
kriebelen al mieren als jouw vingers
en voel ik je handen jeuken.Verbaasde koeien staren en herkauwen onderwijl
een spoor van kwijl. Hun gele oorbellencollectie
klappert op de maat. Zij zouden ook wel willen
wat wij willen in plaats van grazend gras te maaien
en zwaaien peinzend alle vliegen op de vlucht.Ik zie de lucht hoog boven me verstillen en
dan trillen van de zomerzotheid.
——————————–
Uit: Literair tijdschrift Noach’s Kat, 2006
Ruim 20 jaar na het Taxus-arrest dus weer een nieuwe zaak waarbij dieren komen te overlijden door het eten van giftige planten. Als stadsbewoner sta je daar toch niet zo snel bij stil, maar als plattelander (mijn huidige status) ben je je toch meer bewust van de gevaren van bijvoorbeeld taxus. Maar, eerlijk gezegd, van Jacobskruiskruid ( ‘Stinking willie’ in het Engels!) had ik nog nooit gehoord. Een kleine zoektocht op internet levert al snel onthutsende inzichten op: levensgevaarlijk dat mooie gele bloemetje!
„Zolang de plant groeit en bloeit is er voor paarden, koeien, geiten en schapen weinig risico. Jacobskruiskruid smaakt bitter en wordt normaal gesproken niet gegeten. Jacobskruiskruid wordt zeer gevaarlijk wanneer het wordt ingekuild of gehooid. De plant verliest na het maaien haar typerende geur, kleur en smaak, waardoor paarden de plant niet meer als giftig herkennen. Na het maaien blijft het gif werken. Graseters eten op stal hun dagelijkse hooirantsoen en krijgen de giftige stoffen binnen (de zogenaamde alkaloïden). Alle delen van de plant Jacobskruiskruid bevatten giftige stoffen. Dit zijn de zogenaamde Pyrrolizidine Alkaloïden (PA’s). De stoffen worden geproduceerd om vraat door herbivoren (zoogdieren, insecten) tegen te gaan. Het gifpercentage is net voor de bloei het hoogst.
Het gif wordt in de darmen opgenomen. Daarna probeert het lichaam de gifstoffen in lever om te zetten in minder giftige stoffen. Dit proces levert echter een nog giftigere stof op. Dat maakt de levercellen kapot. Een vergiftiging door Jacobskruiskruid verloopt heel geleidelijk. De lever zal uiteindelijk niet meer functioneren. Vergiftigde dieren worden eerst ziek: ze zijn loom, verliezen gewicht, hebben diarree en geen eetlust, drinken veel en krijgen verschijnselen die op zonnebrand lijken. Jacobskruiskruid tast het hart en het centrale zenuwstelsel aan en veroorzaakt coördinatiestoornissen, gebrek aan eetlust en onrustige bewegingen. Voor een vergiftiging door Jacobskruiskruid is geen remedie. Dieren worden pas na verloop van maanden of zelfs jaren ziek, doordat het gif langzaam ophoopt in de lever. Koeien en paarden ontwikkelen chronische leveraandoeningen wanneer deze diersoorten 5 – 10% van hun lichaamsgewicht aan plantmateriaal van Jacobskruiskruid opnemen.
De lethale dosis Jacobskruiskruid is voor paarden en runderen 5 – 20% gedroogd Jacobskruiskruid op basis van lichaamsgewicht. Bij kippen is een hoeveelheid van 5% van het lichaamsgewicht dodelijk. Schapen en geiten kunnen de gifstoffen uit Jakobskruiskruid beter verdragen, de lethale dosis ligt veel hoger. Een geit kan 1 – 4 keer lichaamsgewicht aan plantmateriaal opnemen. Bij schapen is dit meer dan 2 keer het lichaamsgewicht. Exacte cijfers over het aantal dode dieren bestaan niet, omdat de doodsoorzaak van deze dieren lang niet altijd vastgesteld kan worden. Soms is het verband tussen ziekte en Jakobskruiskruid moeilijk te leggen. Zelfs het geven van hooi of kuilvoer met 1% Jacobskruiskruid of minder per dag is gevaarlijk.”
Niet zo’n onschuldig plantje dus. Maar moeten we dat weten? Meer specifiek moest Staatsbosbeheer dat weten. Het arrest geeft daar als antwoord een volmondig ‘ja’ op en terecht naar mijn mening.
Wat zegt het hof?
„Naar het oordeel van het hof heeft [Y] bewezen dat hij zijn runderen heeft gevoerd met voer afkomstig van Staatsbosbeheer, waarin Jacobskruiskruid aanwezig was. (…) Uit het naar aanleiding van de monstername opgestelde rapport van de Gezondheidsdienst voor Dieren, dat in zoverre niet is bestreden door Staatsbosbeheer, volgt dat het monster voor het grootste deel bestaat uit Jacobskruiskruid. Ten slotte kan ook uit de verklaringen van de medewerkers van Staatsbosbeheer, worden afgeleid dat Staatsbosbeheer ruwvoer aan heeft geleverd, dat afkomstig is van het perceel [3] en dat op dit perceel Jacobskruiskruid groeide.
Staatsbosbeheer heeft er op gewezen dat het kuilvoer van het perceel [3] op 1 augustus 2000 is geleverd. De laatste levering, en dat zou volgens [Y] de levering zijn waarmee hij zijn runderen heeft gevoerd, was afkomstig van het perceel [1], waar geen Jacobskruiskruid groeit. Staatsbosbeheer beroept zich daartoe op een door haar (inmiddels gepensioneerde) medewerker [medewerker 3], die nauwkeurig heeft bijgehouden wanneer en hoeveel ruwvoer van welk perceel is geleverd. [medewerker 3] is ook als getuige gehoord en heeft verklaard dat volgens zijn administratie op 1 augustus 2000 149 pakken zijn geleverd afkomstig van de percelen [3] en [2] en op 24 augustus 125 pakken afkomstig van het perceel [1]. Het hof kent geen doorslaggevende betekenis toe aan deze verklaring. Het neemt daarbij in aanmerking dat [Y] en [bedrijf 1] al in december 2000 zijn nagegaan van welke kuil [Y] in november/december 2000 zijn runderen heeft gevoerd en van welke kuilen het ruwvoer in die kuil afkomstig was. [bedrijf 1] weet ook nog dat dat voer afkomstig was van twee percelen. Uit zijn beschrijving van die percelen volgt dat het de percelen [3]/[2] betreft. Hun verklaringen worden bevestigd door de schriftelijke verklaring van mevrouw [Y], die ook inhoudt dat het ruwvoer dat in november/december 2000 aan de runderen werd gevoerd, afkomstig was van de laatste levering van Staatsbosbeheer. {…}
Nu er, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, niet van kan worden uitgegaan dat de medewerkers van Staatsbosbeheer in 2000 niet behoorden te weten dat Jacobskruiskruid giftig was, en om die reden (potentieel) gevaarlijk was voor de dieren aan wie het, in ruwvoer verwerkt, werd voorgezet, heeft Staatsbosbeheer onvoldoende onderbouwd dat haar medewerkers geen verwijt kan worden gemaakt betreffende het maaien en in het ruwvoer verwerken van het Jacobskruiskruid. Staatsbosbeheer is op grond van het bepaalde in artikel 6:76 BW aansprakelijk voor het handelen en nalaten van haar medewerkers. Dat handelen / nalaten komt op grond van deze bepaling voor haar rekening. Reeds om die reden faalt het betoog van Staatsbosbeheer dat indien al sprake is van een tekortkoming deze niet aan haar kan worden toegerekend. Naar het oordeel van het hof brengen overigens ook de verkeersopvattingen met zich dat de tekortkoming aan Staatsbosbeheer wordt toegerekend. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat, zoals hiervoor al is overwogen, Staatsbosbeheer een professionele organisatie is, die bij uitstek bekend verondersteld mag worden met de gevaren die verbonden zijn aan het produceren van ruwvoer dat afkomstig is van natuurgebieden waar ook wilde planten (kunnen) groeien, dat Staatsbosbeheer zich in het kader van een zakelijke transactie – een erfpachtcontract -, heeft verplicht tot de levering van ruwvoer en in dat verband is overeengekomen dat dat ruwvoer aan een in het contract omschreven norm dient te voldoen, terwijl zij de omstandigheden waaronder het ruwvoer wordt geproduceerd (de keuze van de percelen, het maaien van de percelen en het persen van het gemaaide) geheel in eigen hand heeft. Onder deze omstandigheden komt het risico van een gebrek in het door haar geleverde ruwvoer voor rekening van Staatsbosbeheer, ook indien haar en haar medewerkers daarvan geen verwijt valt te maken.”
En het taxus-arrest dan?
Het Hof vervolgt:
„Staatsbosbeheer heeft zich op het Taxus-arrest (Hoge Raad 22 april 1994, NJ 1994, 624) beroepen. Dit beroep faalt reeds omdat, anders dan in de aan de Hoge Raad voorgelegde casus (daar: voor wat betreft de bekendheid met de giftigheid van taxus), er in dit geval niet van kan worden uitgegaan dat de medewerkers van Staatsbosbeheer de giftigheid van het Jacobskruiskruid niet kenden of behoorden te kennen.
De slotsom is dat niet alleen sprake is van een tekortkoming, maar dat deze tekortkoming Staatsbosbeheer ook kan worden toegerekend. Voor zover de grieven zich keren tegen het oordeel van de rechtbank dat van een toerekenbare tekortkoming sprake is, falen ze. Voor zover de grieven gericht zijn tegen het oordeel van de rechtbank dat Staatsbosbeheer ook onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Y], falen ze ook bij gebrek aan belang. Indien Staatsbosbeheer immers niet onrechtmatig zou hebben gehandeld door ruwvoer met Jacobskruiskruid aan [Y] te leveren, blijft zij aansprakelijk voor de schade die [Y] door deze levering heeft geleden, nu Staatsbosbeheer door ruwvoer met Jacobskruiskruid te leveren ook toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst met [Y]. In dit verband overweegt het hof dat Univé haar vordering primair heeft gebaseerd op wanprestatie en subsidiair op onrechtmatige daad en dat zij geen schade heeft gevorderd die alleen op de grondslag van de onrechtmatige daad toewijsbaar is.”
Welke levensles moeten wij nu trekken uit het voorgaande?
Ach, juridisch gezien ligt het eigenlijk allemaal wel voor de hand. Ik weet eerlijk gezegd ook niet waarom dit mij nu zo aanspreekt. Misschien omdat ik op mijn oude dag meer oog voor de natuur heb gekregen? Omdat ik zelf ook een paar weides met hooi heb?
Omdat het laat zien dat niet alles is wat het lijkt? Een onschuldig geel bloemetje dat een hele veestapel om zeep helpt…
Mag ik – wat somber – eindigen met een quote van mijn favoriete dichter, de grote – onschuldige – Bloem?
Ja, dat mag:
„Tegen het leven is toch immers niets te doen;
de wereld heeft geen oorden meer om heen te gaan,
en ’t hart wordt niet, gelijk de landen, jaarlijks groen:
er is geen vlucht uit een voorgoed mislukt bestaan.”
[1].HR 22 april 1994, NJ 1994, 624 (CJHB); Aansprakelijkheid en Verzekering (A&V) 1994, pp. 103-106, noot J. Spier.