Rembrandt [Public domain], via Wikimedia Commons

Pandrecht op De Nachtwacht?

Vorige week werd  in een bericht op deze blog de vraag opgeworpen of de eigenaar van een verpande zaak slechts gedeeltelijk beschikkingsbevoegd is.

Waarom nu eigenlijk precies blijft, als hij de eigendom van de zaak verkoopt en levert aan de koper, het pandrecht op de zaak rusten?

Zoals in dat bericht vermeld, wordt (bijvoorbeeld) bij Asser-Mijnssen-De Haan-Van Dam (vijftiende druk, 2006, nr. 339, blz. 70) beweerd dat het eerste lid van art. 3:86 BW:

“Ondanks onbevoegdheid van de vervreemder is een overdracht overeenkomstig artikel 90, 91, of 93 van een roerende zaak, niet-registergoed, of een recht aan toonder of order geldig, indien de overdracht anders dan om niet geschiedt en de verkrijger te goeder trouw is.”

óók beschermt tegen de onbevoegdheid van de vervreemder die erin bestaat dat hij, in verband met het bestaan van beperkte rechten op de zaakniet:

 “{…} bevoegd is de onbezwaarde eigendom over te dragen {…}”, 

Aansluitend wordt in dat Asser-deel vermeld dat in het tweede lid van dit artikel buiten twijfel gesteld wordt dat beperkte rechten vervallen.

N.B. Dit art. 3:86 speelt (dus) geen rol als degene wie geleverd wordt bekend is of behoort te zijn met het beperkte recht.

Onbevoegdheid tot overdracht van ‘onbezwaarde eigendom’?

Dat in de Asser-serie voor een – eenvoudige (!) – casus als deze ‘gewerkt’ wordt met  ’onbezwaarde eigendom’ is onnodig gecompliceerd en niet, laat staan werkelijk, verhelderend.

Vorig jaar heb ik in het Maandblad voor Vermogensrecht (§ 4.2 van de betreffende bijdrage) uiteengezet – daar staan (voor zover nodig) ook literatuurverwijzingen – dat en waarom die ‘Asser-serie’-benadering onjuist is. Ik heb daarbij op iets gewezen wat wèl verhelderend is en klaarblijkelijk in dat Asser-deel miskend is. Ik kom daar hierna (onder het hoofdje: “Wat men niet (voldoende) onderkend heeft” ) op terug.

Dat anderen hetgeen in dat Asser-deel miskend is wèl (expliciet) onderkend zouden hebben, heb ik niet vastgesteld.

Eigenaar is zonder meer bevoegd om de eigendom van de verpande zaak over te dragen

Eigendom is het meest omvattende recht dat iemand op een zaak kan hebben. Als de eigenaar van een zaak deze bezwaart met pandrecht, verandert er niets aan de eigendom, het meest omvattende recht. Het enige wat na deze bezwaring veranderd is in de wereld van het recht, is dat de zaak niet langer slechts object is van eigendom, doch tevens object geworden is van pandrecht.

De eigenaar van een zaak is zonder meer bevoegd om het meest omvattende recht daarop over te dragen. De eigendom als zodanig is ook niet  met iets ‘bezwaard’.  De zaak, het object van de eigendom, is bezwaard met het pandrecht.

Zaaksgevolg/droit de suite

Degene aan wie overgedragen wordt, verkrijgt (gewoon) de eigendom van een zaak waarop pandrecht rust: zaaksgevolg/droit de suite.

Heeft het dan niets met beschikkingsonbevoegdheid te maken?

Het antwoord op deze vraag mag gerust bevestigend zijn. Immers, het is nu eenmaal juist de kerneigenschap van een beperkt recht (dus: zaaksgevolg/droit de suite) dat het op de zaak blijft rusten als de eigendom ervan overgedragen wordt.

Wat men niet (voldoende) onderkend heeft

Foto7De vraag of iemand bevoegd is om te beschikken. Deze vraag rijst niet out of the blue. Of iemand bevoegd is om te beschikken, hangt af van het antwoord op de vraag om welke wijze van beschikken het nu eigenlijk gaat.

De eigenaar van een door hem verkochte motor is zonder meer bevoegd tot overdracht van de eigendom van deze zaak aan de koper. Rust op de zaak een pandrecht, dan verkrijgt de koper de eigendom van een zaak met daarop pandrecht.

Niet of onvoldoende onderkend is dit: de eigenaar  is ‘slechts’ niet bevoegd om afstand te doen van dit pandrecht. Voor deze vorm van beschikken mist hij bevoegdheid die art. 3:98 BW daarvoor eist:

“Tenzij de wet anders bepaalt, vindt al hetgeen in deze afdeling omtrent de overdracht van een goed is bepaald, overeenkomstige toepassing op de vestiging, de overdracht en de afstand van een beperkt recht op een zodanig goed.”

In onze casus wordt overigens überhaupt niet getracht om afstand te doen van het beperkte recht. En de  rest is (verder) gesneden koek. Voor het doen van afstand van een beperkt recht is vereist dat een krachtens een geldige titel een levering verricht wordt door hem die bevoegd is tot het doen van afstand van dit beperkte recht – een wijze van beschikken – (nu het in “deze afdeling” opgenomen art. 3:84 lid 1 BW bepaalt dat voor overdracht vereist is een levering verricht krachtens geldige titel, door hem die bevoegd is om over het goed te beschikken).

De koper mist evenzeer deze bevoegdheid. Alleen de pandhouder is bevoegd om afstand te doen van zijn beperkte recht. Wie dit niet (voldoende) onderkent, valt terug op vage – niet heldere – constructies waarin de eigenaar onbevoegd zou zijn om ‘onbezwaarde eigendom’ over te dragen. Dat de eigenaar die de eigendom overdraagt van een zaak waarop een beperkt recht rust niet onbevoegd is (dus: tot overdracht), komt ook daaruit naar voren dat dit geval buiten de actieradius valt van art. 3:58 BW, waarvan het eerste lid bepaalt:

“Wanneer eerst na het verrichten van een rechtshandeling een voor haar geldigheid gesteld wettelijk vereiste wordt vervuld, maar alle onmiddellijk belanghebbenden die zich op dit gebrek hadden kunnen beroepen, in de tussen de handeling en de vervulling van het vereiste liggende tijdsruimte de handeling als geldig hebben aangemerkt, is daarmede de rechtshandeling bekrachtigd.”

Als bijvoorbeeld de pandhouder tegen betaling afstand zou doen van zijn pandrecht (ten behoeve van de koper), wordt daarmee niet deze wetsbepaling van toepassing: er wordt door die afstand niet een ongeldige rechtshandeling bekrachtigd, want de overdracht was zonder meer geldig.

Meer over dit alles staat (dus) in het Maandblad voor Vermogensrecht, § 4.2 van de betreffende bijdrage.