De Waalbrug gisterenmiddag om 16.19 uur vanaf de Waalkade (foto SvS, iPhone 12 Pro Max)

Tijdens zijn colleges Burgerlijk recht III gaf mijn latere promotor, prof. mr. C.J.H. Brunner (dus: C.J.H.B. resp. CJHB in de NJ), steevast aanwijzingen omtrent het gebruik van de Nederlandse taal. Met deze rubriek, Taallesjes voor juristen, is beoogd om de fakkel over te nemen.

Noviomagus. In het NJB van vorig weekend (laatste weekend van september) staat een door de Rijksoverheid geplaatste paginagrote advertentie met als kop ‘Rechter bij het Gerecht van de Europese Unie’. Fout. Immers, het is rechter ‘in’ het Gerecht van de Europese Unie. Die fout wordt vaak gemaakt en ik heb daar in deze taalrubriek eerder op gewezen (MEER). Tot droefheid stemt me dat (niettemin) op LinkedIn menige profieltekst ertoe strekt dat de betreffende persoon rechter(-plaatsvervanger) bij een rechtbank of raadsheer(-plaatsvervanger) bij een gerechtshof zou zijn.

Overigens is de eerste volzin in die advertentie dat op 31 augustus 2022 de ambtstermijn verstrijkt van „de Nederlandse rechters in het Gerecht van de Europese Unie.”, wat (dus) qua taal correct is.

Onnavolgbaar

Volgens Van Dale betekent ‘onnavolgbaar’:

„te uitstekend of niet vatbaar om nagevolgd, om geëvenaard te kunnen worden = inimitabel, ongeëvenaard”

Derhalve is fout bijvoorbeeld het gebruik dat het Bossche Hof van ‘onnavolgbaar’ maakte in zijn beschikking van 14 november 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4182, rov. 3.21:

„Waarom [appellante] in het geheel geen loon heeft betaald, is dus onnavolgbaar. Ook is onnavolgbaar waarom [appellante] de eindejaarsuitkering niet tijdig heeft voldaan. Die was niet afhankelijk van arbeids(on)geschiktheid.”

Somber stemt mij dat dit jaar alle gerechtshoven deze fout (herhaaldelijk) gemaakt hebben; zie: Hof Amsterdam 10 augustus 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2432 (rov. 4.6), Hof  Den Haag 29 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1135 (rov. 4.9), Hof Arnhem-Leeuwarden, 30 maart 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1930 (rov. 2.5), en Hof ‘s Hertogenbosch 26 juni 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1930 (rov. 6.5.13).

Kende niet en behoorde niet te kennen?

Menige rechtsregel houdt in dat indien een persoon in het betreffende geval een bepaald feit kende of behoorde te kennen, een voor hem nadelig rechtsgevolg intreedt. Niet zelden schrijft de advocaat die voor zo’n persoon in rechte optreedt dat deze dat feit niet kende en ook ‘niet behoorde’ te kennen. Ik zou schrijven niet ‘behoefde’ te kennen. Want ‘niet behoorde te kennen’ zou ook aldus gelezen kunnen worden, dat die persoon dat feit niet zou hebben mogen kennen, wat (dus) iets geheel anders is dan dat van die persoon niet verwacht mocht worden dat deze dat feit kende. Juist omdat wij juristen ondubbelzinnig moeten schrijven, is ‘niet behoefde te kennen’ beter.

Tenminste en ten minste

Het is niet verstandig om de stelling te poneren dat blijkens de wet onze taal bij wetgevingsjuristen in goede handen zou zijn. Te dezen verwijs ik naar Aflevering 75 van deze rubriek: het door gastdocent prof. mr. André Nuytinck geschreven taallesje met als opschrift ‘De wetgever en de komma’. Dat het niet verstandig is om die stelling te poneren heeft ook, onder meer, als reden dat in Titel 4  van Boek 7 BW (nagenoeg) steeds het woordje ‘tenminste’ staat waar ‘ten minste’ had moeten staan. (Tenminste betekent volgens Van Dale ‘althans’.)

Zo bepaalt het tweede lid, tweede volzin van art. 7:228 (onderstreping toegevoegd):

„Heeft de huur betrekking op een onroerende zaak die noch woonruimte, noch bedrijfsruimte is, dan dient de opzegging te geschieden tegen een voor huurbetaling overeengekomen dag op een termijn van tenminste een maand.”

Zo ook bepaalt  art. 7:252 lid 1 (onderstreping toegevoegd):

„Een voorstel tot wijziging van de huurprijs moet tenminste twee maanden voor de voorgestelde dag van ingang van de wijziging schriftelijk worden gedaan.”

Zo voorts bepaalt het tweede lid van art. 7:261 (onderstreping toegevoegd):

„De huurder is gebonden aan een wijziging van de levering van zaken of diensten en het daarbij behorende gewijzigde voorschotbedrag, indien die wijziging betrekking heeft op zaken of diensten die slechts aan een aantal huurders gezamenlijk geleverd kunnen worden, en tenminste 70% van die huurders daarmee heeft ingestemd. Een huurder die niet met de wijziging heeft ingestemd, kan binnen acht weken na de schriftelijke kennisgeving van de verhuurder dat overeenstemming is bereikt met tenminste 70% van de huurders, een beslissing van de rechter vorderen omtrent de redelijkheid van het voorstel.”

Ik laat het, geheel conform de wetten der retorica, bij deze drie voorbeelden. Wat de betreffende wetgevingsjurist(en) nagegeven kan worden, is dat de fout consequent  gemaakt is.

Heeft betrekking op?

In voornoemd tweede lid van art. 7:228 staat (dus):  „Heeft de huur betrekking op een onroerende zaak die noch woonruimte, noch bedrijfsruimte is {…}”. Wij juristen moeten echter kort en bondig, niet wollig, schrijven.  Ik zou daarom schrijven ‘Betreft de huur een onroerende zaak’ (die …).

Terughoudendheid

Recent bestudeerde ik HR 1 juni 2012, NJ 2012/471. In rov. 3.5.4.4 vermeldt de Hoge Raad dat hetgeen het hof geoordeeld heeft als volgt moet worden begrepen:

„In een situatie als deze, waarin de vervulling van een opschortende voorwaarde bestaat in de goedkeuring van een overeenkomst door een orgaan van één van de partijen bij de overeenkomst, is terughoudendheid op zijn plaats bij het oordeel dat de opschortende voorwaarde ondanks het uitblijven van een goedkeuring door dat orgaan toch is vervuld.”

Het gaat hier (dus) om ’s Hogen Raads eigen bewoordingen. En de Hoge Raad maakt hier een fout. Want terughoudendheid is vrouwelijk en daarom is terughoudendheid niet op ‘zijn’, doch op ‘haar’ plaats.

Ondanks toch?

En het woordje ’toch’ in het geciteerde had ik (als dubbelop) achterwege gelaten.

Situatie?

Voorts zou ik geen ‘situatie’ geschreven hebben. Dat woord (situatie) vind ik niet mooi voor juristen. Het is iets voor sociologen en andere ‘logen’ of voor ‘gogen’. Juristen doen er, vind ik, beter aan om te schrijven:  „In een geval als dit {….}”, of „In een casus als deze {…}”. Bovendien is ‘geval’ respectievelijk ‘casus’ korter dan ‘situatie’.

Vorige aflevering van deze taalrubriek

Een link naar de vorige aflevering van deze veelgelezen rubriek staat HIER.

Suggesties voor deze rubriek, Taallesjes voor Juristen, kunt u mailen naar taallesjes@vscc.nl.