Noviomagus. Hedenochtend heb ik mr. Hugo Smit, advocaat te Rotterdam,  telefonisch ervan op de hoogte gebracht dat de Hoge Raad deze ochtend de cassatieberoepen verworpen heeft die de Raad voor de rechtspraak en ex vice-president van de Rechtbank Den Haag Hans Westenberg ingesteld hebben tegen het voor Smit gunstige, in maart vorig jaar gewezen arrest van het Bossche Hof. In deze cassatiezaken heb ik verweer gevoerd voor Hugo Smit.

De Hoge Raad heeft vanochtend op zijn website onder ‘Nieuws’ een bericht geplaatst met als opschrift: „Onrechtmatig handelen door voormalig rechter en Raad voor de rechtspraak jegens advocaat staat definitief vast”.

Hoe zat het ook al weer?

Van Gogh in het Kröller-Müller Museum (foto SvS, iPhone 7)

De zaak die mr. Westenberg in 2004 begon tegen mr. Smit

In een interview voor het boekTopadvocatuur  van Micha Kat (2004) zei Smit dat Westenberg in de zogeheten Chipsholzaak hem uitvoerig gebeld had.  Op basis van een ontkenning van dit bellen begon Westenberg, vice-president in de Rechtbank ‘s-Gravenhage, in april 2004 een civiele procedure tegen Smit. De zaak werd in hoger beroep geroyeerd, nadat het Haagse Gerechtshof in een op 23 juni 2009 gewezen tussenarrest voorshands bewezen achtte dat Westenberg wèl gebeld had en tegenbewijs mocht leveren. Een poging tot het leveren van dit tegenbewijs ondernam Westenberg niet en hij ging in najaar 2009 op verzoek van de Haagse Rechtbank vervroegd met pensioen.

Daarna de zaak van mr. Smit tegen mr. Westenberg en de Raad voor de rechtspraak

In voorjaar 2010 stelde Smit tegen Westenberg, die Smit in het eerder geding als leugenaar weggezet had, een eis in ter verkrijging van schadevergoeding. Westenberg beriep zich op verjaring. Tegelijk stelde Smit een eis in tegen de Raad voor de rechtspraak  (lees: de Staat. waarvan die raad een orgaan is). De voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, toen mr. A.H. van Delden, had namelijk in 2006 op vragen van de SP-fractie in de Tweede Kamer in een brief aan de Tweede Kamer-fractie van de SP niet alleen geschreven dat de Raad voor de rechtspraak zich op het standpunt stelde dat het handelen van de advocaat, van wie volgens het Bossche Hof in voornoemd tussenarrest niet onbekend was dat het daarbij om mr. Smit ging,  niet door de beugel kan en schadelijk is voor het functioneren van de rechtspraak, maar ook dat het niet een procedure van een individuele rechter (dus: Westenberg) was tegen advocaat Smit, maar van de gehele rechterlijke macht.

Het bestreden arrest van het Bossche Hof

Op 7 maart 2017 heeft het Bossche Hof in voornoemd arrest (dus) eindbeslissingen genomen die erop neerkomen (1) zowel dat Westenberg gelogen heeft met zijn ontkenning van het bellen, waarover Smit verteld had in voornoemd interview voor dat boek, als dat Westenberg zich niet met succes op verjaring kon beroepen, (2) dat de Raad voor de rechtspraak  jegens Smit onrechtmatig handelde in 2006 en dat de Raad voor de rechtspraak dat moest rectificeren.

Westenberg

Het Hof stelt vast dat Westenberg, die ook in dit geding het bellen ontkende, wèl gebeld had. Voorts oordeelt het Hof (rov. 6.15):

„Voldaan is derhalve aan de hiervoor in rov. 6.8 weergegeven maatstaf voor misbruik van procesrecht. [geïntimeerde] baseerde zijn vordering immers op een feit waarvan hij de onjuistheid kende, namelijk dat hij niet gebeld had met [appellant] . De vordering van [geïntimeerde] was aldus evident ongegrond en in verband met de zwaarwegende belangen van [appellant] had het instellen daarvan achterwege behoren te blijven. Het feit dat [appellant] door [geïntimeerde] werd weggezet als leugenaar was voor [appellant] als advocaat diffamerend en tastte hem aan in zijn persoonlijke integriteit. Redelijkerwijs was te verwachten dat [appellant] door de tegen hem door [geïntimeerde] aangespannen procedure in elk geval reputatieschade zou lijden. Te meer nu hij rechter was, had [geïntimeerde] zich kunnen en moeten realiseren wat de impact zou zijn van een dergelijke procedure tegen [appellant] . Ook met inachtneming van de in dezen te betrachten terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM, leidt dit alles tot het oordeel dat [geïntimeerde] door de vordering wel in te stellen, onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld.”

In dit arrest heeft het Hof bovendien een door Westenberg gedaan beroep op verjaring verworpen, in die zin dat het Hof het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar oordeelde dat de regel van art. 3:310 lid 1 BW in casu van toepassing zou zijn.

Raad voor de rechtspraak

Wat betreft de Raad voor de rechtspraak oordeelt het Hof: (rov. 6.49):

„Ten tijde van de brief van mr. Van Delden, in 2006, had het de Raad voor de rechtspraak inmiddels duidelijk moeten zijn dat niet (meer) onverkort kon worden uitgegaan van hetgeen [geïntimeerde] zei over het door [appellant] gestelde telefonisch contact tussen hem en [geïntimeerde] . In de Rotterdamse procedure beweerde [appellant] immers stellig dat [geïntimeerde] in december 1994 wel gebeld had. Bij het op 14 december 2005 in die procedure gewezen tussenvonnis had de rechtbank [appellant] tot bewijslevering hierover toegelaten.

Genoemde brief van de Raad in 2006 bevat de passage: “Het is veeleer zo dat de Raad en het betrokken gerechtsbestuur zélf zich op het standpunt stellen dat het handelen van de advocaat en van de journalist (en diens uitgever) niet door de beugel kan en schadelijk is voor het functioneren van de rechtspraak.”.

In de omstandigheden van dit geval is [appellant] specifiek door deze passage in zijn eer en goede naam aangetast. De in die passage besloten liggende beschuldiging was onnodig diffamerend, vooralsnog onvoldoende gefundeerd en is later ook onjuist gebleken, zoals in dit arrest is vastgesteld. Het hof acht het doen van deze mededeling aan de Tweede Kamer-fractie dan ook onrechtmatig jegens [appellant] . Gesteld noch gebleken is dat de Staat daarbij enig belang had dat opweegt tegen het evidente belang van [appellant] dat deze mededeling niet werd gedaan. Aan de omstandigheid dat de naam van [appellant] in brief niet genoemd wordt, gaat het hof voorbij. Dat het daarbij om [appellant] ging was niet onbekend.

Evenmin doet het ertoe dat mr. Van Delden de brief schreef in reactie op vragen over het financieren van procedures van of tegen rechters. Voor een goede beantwoording van die vragen was het immers niet nodig om voormelde passage op te nemen.

Hoewel de onrechtmatige uitlating is gedaan in een brief aan de Tweede Kamer-fractie van de SP, is de brief als openbaarmaking/publicatie in de zin van artikel 6:167 lid 1 BW aan te merken. De Staat heeft dit ook niet betwist. Evenmin heeft de Staat verweer gevoerd tegen publicatie van de rectificatie in genoemde landelijke dagbladen. Gelet op het voorgaande zal het hof de Staat veroordelen tot rectificatie zoals in het dictum zal worden vermeld.”

Een link naar ’s Hofs arrest staat HIER.

De arresten van de Hoge Raad

Het arrest van de Hoge Raad in de zaak Westenberg/Smit lees je HIER.

Het arrest van het cassatiecollege in de zaak van de Staat (Raad voor de rechtspraak)/Smit lees je HIER.

Een link naar voornoemd bericht op ’s Hogen Raads website staat HIER.

NRC Handelsblad heeft vandaag over deze zaken bericht en dat lees je HIER.

Later toegevoegd

In de Volkskrant van dinsdag 26 november stond eveneens een artikel over deze zaken en dat lees je HIER.