Foto.Bureau.juli.2016

Noviomagus. Nadat ik er cassatieberoep tegen ingesteld had, vernietigde de Hoge Raad gisteren een in kort geding door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gewezen arrest. Nogal wat cassatieklachten troffen doel. De Hoge Raad heeft een principieel arrest gewezen over de partijautonomie. Bovendien laat hij weer eens zien dat – ook in kort geding – feitelijke oordelen van appèlrechters niet onbegrijpelijk mogen zijn. Het is, al zeg ik het zelf, een grote en mooie overwinning.

Op rechtspraak.nl staat als inhoudsindicatie: „Verbintenissenrecht. Vraag of coöperatie van huisartsen gehouden is huisarts aan wie voorwaardelijke tuchtmaatregel is opgelegd toe te laten tot waarnemingsdiensten. Contractsvrijheid, beoordelingsruimte, verantwoordelijkheid voor patiëntenzorg. Belangenafweging, motiveringsklachten.”

Rechter mag niet onderzoeken of juiste belangenafweging gemaakt is

De Hoge Raad oordeelt in rov. 3.3:

„Onderdeel 3.1 van het middel klaagt terecht dat het hof de aan HDT-Oost toekomende beoordelingsruimte heeft miskend door te onderzoeken of HDT-Oost bij de beslissing om [verweerder] al dan niet als waarnemer te registeren, een juiste belangenafweging heeft gemaakt. In het bijzonder heeft het hof eraan voorbijgezien dat het HDT-Oost in beginsel vrijstond de belangen van de aan haar zorg toevertrouwde patiënten de doorslag te laten geven bij haar beslissing om [verweerder] al dan niet als waarnemer te accepteren.”

Hoe zwaar weegt oordeel van de tuchtrechter?

In rov. 3.5 oordeelt de Hoge Raad:

„De onderdelen 5 en 7 klagen dat het hof in rov. 4.13 met zijn oordeel dat HDT-Oost in verband met de uitspraak van het CTG [= Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, SvS]  “onvoldoende rechtvaardiging” heeft voor handhaving van de non-acceptatie van [verweerder] als waarnemer en dat zij “de weegschaal (…) ten gunste van [verweerder] [had] moeten laten doorslaan”, de eigen verantwoordelijkheid van HDT-Oost voor de kwaliteit van de patiëntenzorg heeft miskend. Ook deze klacht, die deels voortbouwt op de hiervoor gegrond bevonden klacht van onderdeel 3.1, slaagt. HDT-Oost had op grond van de (destijds geldende) Kwaliteitswet zorginstellingen een eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot de wijze waarop zij de zorgverlening in haar werkgebied organiseerde. Zij mocht daarom in beginsel zelf bepalen welke betekenis de tuchtrechtelijk gegrond bevonden klacht had voor haar bereidheid om [verweerder] (weer) als waarnemer in te schakelen. Dat het CTG van oordeel was dat [verweerder] nog een kans moest krijgen als arts werkzaam te zijn, betekent niet dat HDT-Oost hem de kans moest bieden ANW-diensten te verrichten.”

Er is verschil tussen leden en niet-leden

Het cassatiecollege oordeelt in rov. 3.8:

„Onderdeel 8.3 voert terecht aan dat het hof zich bij zijn overwegingen over het gelijkheidsbeginsel in rov. 4.14 ten onrechte heeft beperkt tot de vergelijkbaarheid van de positie van [verweerder] en [betrokkene 2] wat betreft het risico voor verantwoorde zorg. Het hof heeft eraan voorbijgezien dat HDT-Oost ten aanzien van de vraag welk risico zij bereid was te nemen, in beginsel onderscheid mocht maken tussen haar leden/praktijkhouders, zoals [betrokkene 2] , en derden die geen praktijkhouder zijn en die geen lid zijn van HDT-Oost, zoals [verweerder] . Uit de overwegingen van het hof blijkt niet waarom HDT-Oost dat onderscheid in dit geval niet zou mogen maken.”

Een link naar ’s Hogen Raads arrest staat HIER.