Orgel Stevenskerk

Het orgel in de Sint-Stevenskerk, Noviomagus (foto SvS, iPhone 5).

Onvoorziene omstandigheden in art. 6:258 BW. Het eerste lid bepaalt:

“De rechter kan op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend.”

Ons is geleerd dat een beroep op deze wetsbepaling (welhaast) nooit gehonoreerd zal worden. Maar hoe is het in deze crisis?

Ton Hartlief

Vooraanstaand hoogleraar privaatrecht Ton Hartlief geeft een voorzet in zijn Vooraf in het NJB (Crises. What Crisis?).

Een citaat:

“Ik zeg niet dat aanpassing van afspraken ongeacht aard der overeenkomst of hoedanigheid van partijen aan de orde moet zijn, maar verdeling van crisislasten over partijen langs die weg verdient serieuze aandacht. Het is niet moeilijk te voorspellen dat de rechtspraak de komende jaren niet alleen met vastgoedproblemen te maken krijgt, maar ook met geschillen over huur, ontslagvergoedingen en afvloeiingsregelingen en over kredietovereenkomsten. Het contractenrecht kan dan niet doen alsof er niets aan de hand is.”

Wat is uw standpunt?

HartliefHartlief schrijft het natuurlijk voorzichtig resp. handig op (“{…} verdient serieuze aandacht.” resp. “Het contractenrecht kan dan niet doen alsof er niets aan de hand is.” ). Maar àls we het serieuze aandacht geven, wat dan?

Het lijkt erop dat Hartlief meent dat de rechter ‘dus’ in bepaalde gevallen gewoon zou moeten kunnen oordelen dat de huidige crisis aanleiding geeft tot toepassing van art. 6:258 lid 1 BW.

Graag zou ik weten wat uw standpunt is. Het zou mooi zijn als u uw mening geeft, op deze weblog (hieronder), op LinkedIn als commentaar, dan wel op de NJBlog. Ik zal dan inventariseren hoe men het ziet, en er (uiteraard) bij u op terugkomen.