De Krayenhoffkazerne gisterenmiddag om 17.15 uur (foto SvS, iPhone 13 Pro Max)

Noviomagus. Gisteren heeft de Hoge Raad een casserend arrest gewezen in een zaak waarin ik cassatieberoep ingesteld heb met medewerking van mijn kantoorgenoot Joost Moorman, die sinds april dit jaar ook advocaat bij de Hoge Raad is.

Casus

Ter zake van zijn ernstige letselschade en zijn hieraan gerelateerde vorderingen op derden wendde onze latere cliënt zich tot mr. X, advocaat. Deze liet vervolgens de betreffende rechtsvorderingen van onze cliënt verjaren. In het geding waarin voornoemd cassatieberoep ingesteld is, heeft onze cliënt de stelling betrokken dat mr. X tekortgeschoten is in de nakoming van de opdrachtovereenkomst en (kort gezegd) schadevergoeding geëist van het kantoor van mr. X.

Oordeel Hof

Het Hof nam veronderstellenderwijs tot uitgangspunt dat mr. X inderdaad wanpresteerde door de belangen van onze cliënt „niet te behartigen”. Vervolgens echter kwam het Hof tot het oordeel dat onze cliënt niet tijdig geklaagd zou hebben over „het gestelde gebrek in de prestatie”. Het door onze cliënt geëiste werd daarom afgewezen.

Maar kan sprake zijn van een gebrek in een prestatie, indien überhaupt geen prestatie verricht is? En is de klachtplicht van toepassing op gevallen waarin geen prestatie verricht is?

Het cassatiemiddel

De kernklacht van het cassatiemiddel stond in onderdeel 1 en was dat het Hof het toepassingsbereik van art. 6:89 BW miskend had.

Tegen het middel werd verweer gevoerd.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelde:

„3.1  Onderdeel 1 van het middel richt zich tegen het oordeel van het hof (in rov 6.19-6.31) dat erop neerkomt dat [eiser] op grond van art. 6:89 BW geen beroep meer kan doen op het gestelde gebrek in de prestatie van [verweerster]. Het klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat art. 6:89 BW niet van toepassing is op een geval als het onderhavige, waarin in het geheel geen prestatie is verricht.

3.2  Art. 6:89 BW bepaalt dat een schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd.

3.3  In cassatie staat vast dat [verweerster] na de hiervoor in 2.1 onder (v) bedoelde brief van 17 januari 2007 feitelijk niet meer de belangen van [eiser] heeft behartigd en iedere verdere prestatie in het kader van de – door het hof veronderstellenderwijs aangenomen – overeenkomst met [eiser] achterwege heeft gelaten. Op een dergelijk nalaten om een overeengekomen prestatie te verrichten, is art. 6:89 BW niet van toepassing. Deze bepaling strekt immers ertoe de schuldenaar die een prestatie heeft verricht te beschermen omdat hij erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat de schuldeiser, indien dit niet het geval blijkt te zijn, dit eveneens met spoed aan de schuldenaar meedeelt. Het oordeel van het hof dat art. 6:89 BW ook van toepassing is op een geval als het onderhavige, berust dan ook op een onjuiste rechtsopvatting. De klacht is gegrond.”

Hetgeen de Hoge Raad aldus oordeelde, is conform de in deze zaak genomen conclusie van Advocaat-Generaal W.L. Valk.

Onderdeel 2 van het cassatiemiddel en de A-G

Gezien hetgeen de Hoge Raad oordeelde omtrent onderdeel 1 van het middel, hoefde het cassatiecollege niet ook middelonderdeel 2 te behandelen. Dit tweede onderdeel klaagde over miskenning door het hof dat de klachtplicht van art. 6:89 BW niet van toepassing is op de op een advocaat jegens zijn cliënt rustende plicht om de opdrachtovereenkomst op deugdelijke wijze op te zeggen. Advocaat-Generaal Valk heeft in zijn conclusie (§ 3.9) over onderdeel 2 opgemerkt:

„Ook met betrekking tot de alternatief door het hof veronderstelde tekortkoming, erin bestaande dat [verweerster] bij gelegenheid van een mondelinge opzegging van de overeenkomst tekort is geschoten in haar zorgplicht ten opzichte van [eiser], betoogt de steller van het middel (zie onderdeel 2) mijns inziens op goede gronden dat ook die tekortkoming niet als een gebrek in de prestatie in de zin van art. 6:89 BW behoort te worden geduid. Een andere opvatting leidt tot een evident onbillijk resultaat: het nalaten (voldoende) te waarschuwen van de cliënt werkt in de hand dat cliënt stilzit, welk stilzitten via de klachtplicht mede ertoe leidt dat de advocaat niet aansprakelijk is. Aldus zou zich ‘dubbel’ het gevaar realiseren waartegen de advocaat nu juist had moeten waarschuwen, namelijk een verlies van aanspraken bij de cliënt (‘dubbel’, want zelfs ook tegenover de advocaat voor de door deze gemaakte beroepsfout).”

Ten slotte

Een advocaat kan zich op de klachtplicht beroepen, tenzij het gaat om een geval waarin de advocaat überhaupt geen prestatie (meer) verricht heeft en aldus geen sprake is van een ondeugdelijke prestatie.

Een link naar ’s Hogen Raads arrest staat HIER.