Foto Rachel Le Loux (iPhone 13 Pro Max)

Noviomagus.  Afgelopen vrijdag wees de Hoge Raad een arrest in een zaak waarin ik verweer voerde tegen een door een werkneemster X ingesteld cassatieberoep. Ik trad op voor (de curator in het faillissement van) de werkgever.

Casus en oordeel Hof

De werkgever had de arbeidsovereenkomst van X opgezegd om bedrijfseconomische redenen. Nadat de werkgever het UWV  toestemming gevraagd had voor  ontslag, werd X arbeidsongeschikt. Daarna eindigde de arbeidsovereenkomst. Vanaf  toen ontving X een Ziektewetuitkering. Er was een contractuele (CAO) wachtgeldregeling. Wachtgeld kwam echter niet tot uitkering om de reden dat X reeds een (hogere) Ziektewetuitkering ontving. X stelde zich op het standpunt dat zij daarnaast nog recht had op een transitievergoeding.

X Zij stelde tegen de werkgever dienovereenkomstig een eis in (strekkende tot veroordeling tot betaling van een transitievergoeding). Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wees deze eis af op grond van, kort gezegd, het overgangsrecht betreffende de Wet werk en zekerheid.  Het cassatiemiddel van X strekte ertoe dat het Hof blijk gegeven zou hebben van een onjuiste opvatting over art. XXII lid 7 Wwz en art. 2 lid 1 van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding.

Mijn verweer in cassatie

In mijn schriftelijke toelichting op het tot verwerping strekkende verweerschrift bracht ik naar voren (alineanummers weggelaten):

„Het onderdeel stuit hierop af, [1] dat uit de tekst van dit art. XXII lid 7 WWZ en dit 2 lid 1 BOT reeds onmiskenbaar volgt dat door de werkgever niet een transitievergoeding verschuldigd is indien de werknemer bij de beëindiging van de dienstbetrekking recht heeft op een vergoeding of voorziening als wachtgeld, [2] dat tussen partijen niet in geschil is dat V{…} [de werkgever, SvS] gebonden was aan een cao die X in beginsel recht gaf op wachtgeld, [3] dat in casu het wachtgeld voor X slechts door Xs volledige Zw-uitkering niet tot uitkering kwam, en [4] dat het Hof uit de in rov. 3.3 bedoelde passages uit de Nota van Toelichting terecht de conclusie getrokken heeft dat X geen recht heeft op een transitievergoeding. Zowel de tekst van deze wetsbepalingen als de Nota van Toelichting is op dit punt eenduidig en helder. Verwezen zij naar de voor zich sprekende citaten in deze rov. 3.3.

Die tekst en toelichting laten niet toe dat desondanks recht zou bestaan op een transitievergoeding in het geval de werknemer geen wachtgeld, maar in plaats daarvan een Zw-uitkering ontvangen heeft. In casu betrekt X het standpunt dat het feit dat zij geen wachtgeld ontvangt doordat zij al een Zw-uitkering ontving tot gevolg zou hebben
dat de overgangsregeling ‘dus’ buiten toepassing zou blijven. Weliswaar betoogt zij, op zichzelf terecht, dat de ratio van de uitzondering is het voorkómen van dubbele uitkeringen. Maar die ratio geldt ook hier.

Immers, X heeft in beginsel recht op wachtgeld en de enige reden waarom zij geen aanspraak kan maken op uitkering van wachtgeld bestaat in het feit dat zij wegens ziekte een andere uitkering, een Zw-uitkering, ontvangt: zonder deze Zw-uitkering zou X (gewoon) wachtgeld uitgekeerd krijgen. Die andere uitkering, de Zw-uitkering, die (dus)
in de plaats komt van uitkering van wachtgeld, staat in de weg aan een transitievergoeding. De tekst van de overgangsbepaling is immers eenduidig en de Nota van Toelichting onderstreept die tekst nog eens: het gaat om het recht op een uitkering en niet om een beperking tot gevallen waarin daadwerkelijk een uitkering genoten wordt. In de Nota van Toelichting is geëxpliciteerd dat niet gekozen is voor een regeling waarin toch recht zou bestaan op een transitievergoeding indien „een afgesproken wachtgeldregeling” niet „tot uitkering komt”.

Nu zowel de tekst van genoemde wetsbepalingen als de Nota van Toelichting wijzen in de richting die het Hof gevolgd heeft en de ratio van deze wetsbepalingen is dat de wettelijke regeling van de transitievergoeding uitgesloten is op grond van, kort gezegd, recht op uitkering op grond van een cao (wachtgeld), bestaat er geen grond om te komen tot een niet voor de hand liggende, niet goed hanteerbare uitleg van de wettelijke regeling.[1]

Een andere uitleg zou tot het ongerijmde resultaat leiden dat X, indien ze niet
ziek was geworden, wegens haar recht op wachtgeld geen recht had verkregen op een transitievergoeding, maar dat ze, nu ze ziek is, gezien haar Zw-uitkering, wèl recht zou hebben op een transitievergoeding. De door het Hof aangehaalde passage uit de Nota van Toelichting wijst er duidelijk op dat dat niet de bedoeling kan zijn geweest.

[1]. Vgl. HR 5 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:188, rov. 3.2.3.”

Oordeel Hoge Raad

Het cassatiecollege oordeelde:

„3.1.5   Uit het voorgaande volgt dat met art. XXII lid 7 Wwz in verbinding met art. 2 lid 1 van het Besluit is beoogd dat de transitievergoeding niet verschuldigd is aan werknemers die in het algemeen op 1 juli 2015 recht hadden op vergoedingen of voorzieningen op grond van lopende collectieve afspraken. Daarbij is onder ogen gezien dat bepaalde vergoedingen of voorzieningen wellicht niet tot uitkering komen en potentieel een ongunstiger regeling bieden voor de werknemer dan de transitievergoeding, en is ervoor gekozen hiervoor geen regeling te treffen.

3.1.6   Het hof heeft geoordeeld dat werkneemster in beginsel recht heeft op wachtgeld, maar dat dit in haar geval niet tot uitkering komt zolang zij een volledige Ziektewetuitkering heeft en niet een – gedeeltelijke – WW-uitkering. Het hof is daarom tot het oordeel gekomen dat het bestaan van de wachtgeldregeling het recht van werkneemster op de transitievergoeding blokkeert. Uit het voorgaande volgt dat dit oordeel berust op een juiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk, zodat de klachten falen.”

Ten slotte

Mooi om weer bijdragen te hebben aan de rechtsvorming.