Waalbrug.22.2.2020 - - van Swaaij Cassastie & Consultancy - cassatieadvocaat - cassatie advocaat

De Waalbrug op 22 februari jl. bezien vanuit de trein (foto SvS, iPhone 11 Pro Max)

Noviomagus. Op vrijdag 21 februari jl. heeft de Hoge Raad arrest gewezen in een zaak waarin ik verweer voerde tegen klachten in een door de gemeente Wijchen ingesteld cassatieberoep. Bij dit arrest is dit cassatieberoep verworpen. In deze zaak gaat het om de vraag of een partij kan berusten in een gerechtelijke uitspraak nadat zij hiertegen reeds een rechtsmiddel aangewend heeft. Art. 334 Rv bepaalt: „Elke partij welke zal berust hebben in een vonnis, kan niet meer ontvankelijk zijn om daarvan te komen in hooger beroep.”

Casus

De gemeente Wijchen had in juni 2005 hoger beroep ingesteld tegen twee door de Rechtbank Arnhem gewezen vonnissen. De gemeente nam in dit hoger beroep vooralsnog geen memorie van grieven. Zij en geïntimeerden, mijn latere cliënten (hierna: F c.s.), trokken namelijk vanaf najaar 2005 gezamenlijk met elkaar op met het oog op een in casu relevante bestemmingsplanwijziging. Met een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 maart 2013 kwam vast te staan dat deze wijziging niet mogelijk was.

Vervolgens stelden F c.s. in een nieuw geding tegen de gemeente een eis tot schadevergoeding in op basis van onder meer voornoemde vonnissen en de (definitieve) niet-wijziging van het bestemmingsplan. Daarna liet de gemeente een hervattingsexploot aan F c.s. betekenen in het door haar in 2005 ingestelde hoger beroep. Daarop wierpen F c.s. in dit hoger beroep een niet-ontvankelijkheidsincident op. F c.s. stelden dat de gemeente, nadat deze gemeente geappelleerd had tegen voornoemde vonnissen, hierin berust had, gezien de door F c.s. in dit incident gestelde feiten, waarbij het onder meer ging om het vanaf najaar 2005 gezamenlijk met elkaar optrekken in het kader van die toen nog door de gemeente en F c.s. beoogde bestemmingsplanwijziging. Het Hof was het met F c.s. eens. Het oordeelde dat de gemeente ondubbelzinnig in voornoemde vonnissen had berust. Tegen ’s Hof arrest stelde de gemeente cassatieberoep in. Zij klaagde onder meer dat van berusting in een gerechtelijke uitspraak slechts sprake kan zijn gedurende de termijn dat het rechtsmiddel tegen die uitspraak openstaat (en na deze termijn niet meer).

Verweer voeren mede op basis van honderdjarig arrest 

Waalbrug.22.2.2020 - - van Swaaij Cassastie & Consultancy - cassatieadvocaat - cassatie advocaat

Ten betoge dat berusting ook mogelijk is nadat tegen de betreffende gerechtelijke uitspraak reeds een rechtsmiddel aangewend is, verwezen mijn kantoorgenoot Joost Moorman en ik in onze schriftelijke toelichting in het bijzonder naar HR 23 mei 1919, NJ 1919, blz. 673:

„O., dat aan het eerste middel ten grondslag ligt de stelling, dat, waar art. 334 Rv. slechts bepaalt, dat na berusting niet meer mag worden geappelleerd, berusting gevolgd op het instellen van hooger beroep de ontvankelijkheid van dat hooger beroep niet meer kan deren;
dat evenwel die stelling is onjuist, daar immers art. 334 Rv. geenszins de strekking heeft om den invloed van berusting te beperken, doch slechts geeft de uitwerking op het in dat artikel bedoelde geval van het algemeene beginsel, dat een rechterlijke uitspraak slechts kan worden ingeroepen door hem, die daarbij belang heeft;
dat derhalve, waar het Hof uit de onvoorwaardelijke voldoening aan het vonnis heeft mogen afleiden, dat van Toorn zich bij dat vonnis heeft neergelegd, het de aangehaalde wetsartikelen niet heeft geschonden, door het hooger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.”

In deze schriftelijke toelichting wezen wij erop:

  1. dat geen hout snijdt de eventuele tegenwerping die berust op het gegeven dat aan „de onvoorwaardelijke voldoening aan het vonnis” tegenwoordig niet meer de consequentie verbonden kan worden dat de appellant berust heeft (HR 8 februari 1991, NJ 1992/98), nu dit gegeven als zodanig niet afdoet aan de principiële beslissing in NJ 1919, blz. 673 dat berusting ook na appelleren mogelijk is; en
  2. dat de Hoge Raad na NJ 1919, blz. 673 geen uitspraak gedaan heeft waaruit zou blijken dat het cassatiecollege teruggekomen zou zijn van deze principiële beslissing.

Oordeel Hoge Raad

Zoals aan het begin van dit blogbericht vermeld, heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van de gemeente (dus) verworpen. Dit heeft hij weliswaar gedaan met toepassing van art. 81 RO, maar met vijf raadsheren (en niet slechts drie) op de zogeheten zetel. Die verwerping komt neer op een bevestiging van voornoemd arrest uit 1919.

Een link naar ’s Hogen Raads arrest staat HIER.