Plein 44, zaterdagmiddag 19 februari 2022 (foto SvS, iPhone 13 Pro Max)

 

Noviomagus. Wederom heeft een door ons ingesteld cassatieberoep geleid tot vernietiging, ditmaal van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 juli 2000, ECLI:NL:GHARL:2020:5284 

Het gaat in deze letselschadezaak om de beantwoording van de vraag of de politie onrechtmatig gehandeld heeft door niet tijdig en adequaat op te treden toen onze cliënt in de politiecel zelfdestructief gedrag vertoonde. Ter beantwoording van deze vraag is cruciaal om te achterhalen wat er precies in de cel gebeurd is. Het hof echter weigert om camerabeelden van de gebeurtenissen in de cel te bekijken, en om een rechercheur die kan getuigen over de gebeurtenissen in de cel te horen.

Tegen beide beslissingen (geen beelden bekijken en getuige niet horen) keert zich het door Joost Moorman en mij opgestelde cassatiemiddel.

Hoge Raad

Het cassatiecollege oordeelt als volgt:

„3.1.1   Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat het hof (in rov. 1.1 en rov. 4.3-4.7) de beslissingen om de door [eisers] verzochte vertoning van de camerabeelden van het verblijf van [eiser 1] in de Riagg-cel op de zitting niet toe te staan en de bewijsaanbiedingen van [eisers] te passeren, onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd. Het onderdeel wijst erop dat [eisers] ter toelichting van hun verzoek tot het vertonen van de camerabeelden hebben aangevoerd dat de camerabeelden een volledig beeld geven van wat zich op 4 en 5 mei 2010 heeft afgespeeld tijdens het verblijf van [eiser 1] in de cel en dat op de camerabeelden is te zien hoe [eiser 1] en andere betrokkenen, waaronder de politie, zich toen hebben gedragen. [eisers] hebben gewezen op het belang dat het hof de camerabeelden waarneemt, omdat de (on)rechtmatigheid van het handelen van de politie voorligt. Daarbij hebben [eisers] opgemerkt dat in het rapport van de Rijksrecherche een beschrijving van enkele beeldsegmenten is gegeven, maar dat deze beschrijving slechts een selectie van waarnemingen betreft en geen volledig beeld geeft van het handelen en nalaten van de politie. Voorts is het oordeel dat [eisers] zelf al de gelegenheid hebben gehad om de camerabeelden te bekijken en dat ook hebben gedaan onbegrijpelijk; alleen hun advocaat heeft de beelden op het politiebureau kunnen bekijken, aldus het onderdeel.

3.1.2   Het gaat in deze zaak om de vraag of de politie anders had moeten handelen en in het bijzonder of zij, gedurende de periode dat [eiser 1] in de cel verbleef, eerder had moeten ingrijpen, gelet op de toestand waarin [eiser 1] verkeerde en het gedrag dat hij vertoonde. [eisers] beschikken niet over de camerabeelden. De vordering van [eisers] in kort geding tot afgifte van een kopie van de beelden is afgewezen en in plaats daarvan is de politie opgedragen de beelden in de hoofdzaak ter zitting te tonen indien de rechter vertoning van de beelden toestaat. [eisers] konden de beelden dus niet zelf als bewijs in het geding brengen.

3.1.3   In het licht van de door [eisers] gegeven toelichting op hun verzoek (zie hiervoor in 3.1.1) en de ter beoordeling voorliggende vraag (zie hiervoor in 3.1.2) is de motivering voor de afwijzing door het hof van het verzoek van [eisers] de camerabeelden op de zitting te tonen onbegrijpelijk. Dat het tonen van de beelden in dit geval van belang is voor de beoordeling van de gebeurtenissen waar om het hier gaat, behoefde niet meer toelichting dan [eisers] bij hun verzoek hebben gegeven. Voorts is, anders dan het hof overweegt, in het kort geding niet geoordeeld dat [eisers] recht hebben op verstrekking van de beelden; de daarop gerichte vordering is in het kort geding juist afgewezen (zie hiervoor in 2.4). [eisers] konden deze beelden dus niet uit eigen beweging in het geding brengen. Om dezelfde reden is onbegrijpelijk het oordeel dat [eisers] zelf al de gelegenheid hebben gehad om de camerabeelden te bekijken en dat ook hebben gedaan en dat daarom van hen verlangd mocht worden toe te lichten wat er meer op de beelden te zien is dan in het schema bij het proces-verbaal staat en in hoeverre de beelden afwijken van het proces-verbaal. Indien het hof daarbij het oog heeft gehad op de omstandigheid dat de advocaat van [eisers], nog voor het kort geding, de beelden heeft bekeken op het politiebureau (zie hiervoor in 2.4), kon het hof daaruit niet zonder nadere motivering de conclusie trekken dat [eisers] in staat waren bij hun verzoek verschillen tussen de beelden en het proces-verbaal te specificeren.

Uit het voorgaande blijkt dat de hiervoor in 3.1.1 genoemde klachten slagen.

3.2.1   Onderdeel 2 klaagt dat het hof het aanbod van [eisers] om de rechercheur die het proces-verbaal heeft opgemaakt als getuige te horen, niet toereikend gemotiveerd heeft afgewezen.

3.2.2   De klacht slaagt. Het hof heeft dit bewijsaanbod “om dezelfde reden” afgewezen als het verzoek tot het tonen van de camerabeelden. Het hof heeft daarmee kennelijk tot uitdrukking gebracht dat van [eisers] mocht worden verwacht dat zij concretiseren in hoeverre de camerabeelden afwijken van de beschrijving in het proces-verbaal en dat, nu [eisers] dat hebben nagelaten, het horen van de rechercheur die het proces-verbaal heeft opgemaakt niets toevoegt aan het proces-verbaal zelf. Die motivering kan de afwijzing van het aanbod de desbetreffende rechercheur als getuige te horen niet dragen, zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 3.1.3 is overwogen.”

Attendering 1 

Zoals de Hoge Raad in zijn jaarverslagen van de afgelopen jaren steeds benadrukt, is rechtsontwikkeling één van de drie kerntaken van de Hoge Raad. De conclusie van A-G De Bock draagt bij aan de rechtsontwikkeling en is alleen al daarom (zeer) lezenswaardig (‘los’ van meer algemene punten als een prettige schrijfstijl en een goede structuur). Ik wijs in het bijzonder op §§ 3.26 t/m 3.40, waarin op heldere wijze uiteengezet is hoe rechters kunnen (moeten?) omgaan met een aanbod om beeldmateriaal te bekijken of geluidsmateriaal te beluisteren. De A-G onderkent bijvoorbeeld dat het soms – anders dan in casu – mogelijk is om beeld- of geluidsmateriaal als productie in het geding te brengen, zodat een partij in zoverre niet afhankelijk is van een bewijsaanbod om dit materiaal te bekijken, maar dat dit onverlet laat dat dergelijk materiaal pas goed tot zijn recht komt als bewijsmiddel als de rechter dit materiaal samen met partijen bekijkt of beluistert. De A-G redeneert hier vanuit fundamentele beginselen zoals waarheidsvinding, hoor en wederhoor, alsmede procedurele rechtvaardigheid, en maakt een nuttige vergelijking met bewijslevering door getuigen of een plaatsopneming.

Attendering 2

Wij hebben in onze repliek geciteerd uit de annotatie (§ 13) van T.R.B. de Greve (JBPr 2020/1), waaruit vervolgens ook geciteerd is in genoemde conclusie (§ 36) van A-G De Bock. De reden daarvoor is evident: De Greve slaat de spijker op zijn kop. De Greve schrijft in die annotatie (§ 13):

„Tot slot merk ik nog het volgende op. Ontdaan van juridische franje gaat het in deze zaak om de vraag wat er nu exact is gebeurd in de Riagg-cel. Voorzienbare vragen dringen zich daarbij op: Hoe zag het gedrag van de man er uit? Hoe is de schildprocedure in dit geval feitelijk uitgevoerd? Hoe lang en met hoeveel man hebben de agenten met het schild boven op de man gezeten? Waren dat grote en zware agenten? In welke mate stribbelde de man tegen? Hoe lang heeft het geduurd voordat de man ophield met tegenstribbelen? Hoe lang hebben de agenten vervolgens het schild nog op de man gedrukt en in welke mate? Wat waren de omstandigheden toen de politie uiteindelijk constateerde dat de man niet meer ademde en geen hartslag meer had? Was de man daarvoor of pas daarna met armen en benen geboeid? Wat deed men vervolgens? Hoeveel druk is uitgeoefend door de politie? Als rechter zou je toch de intrinsieke interesse moeten hebben om de gehele feitelijke situatie zo helder en zo compleet als mogelijk boven water te krijgen. In het kader van de materiële waarheidsvinding is het in een dergelijk geval toch een godsgeschenk dat er camerabeelden voorhanden zijn. Het valt aan de rechtzoekenden niet uit te leggen dat de rechter geen kennis heeft genomen van de camerabeelden, terwijl vast staat dat die bestaan én daarop te zien is wat er in die Riagg-cel is gebeurd. Dichter bij de waarheid kan men niet komen, zo zou je zeggen. Laten we niet vergeten dat rechtspraak maatschappelijk alleen geaccepteerd is indien recht wordt gedaan op basis van correcte en volledige feiten, dus op basis van de materiële waarheid. Meermalen heeft de Hoge Raad benadrukt dat het gegeven dat de waarheid aan het licht komt van zwaarwegend maatschappelijk belang is. Asser – en in gelijke zin Ekelmans en Sijmonsma – verwoordt het als volgt: ‘Wij zouden in het algemeen niet te krenterig moeten doen met de mogelijkheid om belangrijke stukken op tafel te krijgen in het kader van de feitenvaststelling’.”

Een link naar ’s Hoge Raad gisteren gewezen arrest staat HIER.