Afgelopen zondag bij de Waalbrug (foto Roel Kop)

Noviomagus. In Jurisprudentie Aansprakelijkheid (JA 2023/87) staat een kritische noot van Chris van Dijk, advocaat en partner bij Kennedy Van der Laan, onder een op 21 april jl. door de Hoge Raad gewezen arrest. Hierbij is  –  in weerwil van de tot vernietiging strekkende conclusie van Advocaat-Generaal Valk – een cassatieberoep verworpen tegen een arrest dat ertoe strekt dat de betreffende rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaard is. Dit cassatieberoep is door mij ingesteld.

Casus

Het gaat in deze zaak om problemen met een nieuw gebouwde opslagloods. De vloer zakte, de muren bolden en er ontstond lekkage. Bij het ontwerp en de bouw van de loods waren drie partijen betrokken, namelijk een bouwkundig ontwerpbureau, een bouwkundig adviseur en een aannemer. Volgens de opdrachtgever begon de korte verjaringstermijn van art. 3:310 BW pas te lopen nadat een deskundige had gerapporteerd over de oorzaak van de problemen. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft echter geoordeeld dat deze verjaringstermijn al eerder begon te lopen. Volgens Advocaat-Generaal Valk moeten diverse klachten van het cassatiemiddel doel treffen. De Hoge Raad gaat contrair en verwerpt het cassatieberoep.

Oordeel Hoge Raad

Na te hebben vermeld waar zijn eerdere jurisprudentie op neerkomt en waar de oordelen van het Hof op neerkomen, oordeelt de Hoge Raad in rov. 3.1.6:

„Deze overwegingen van het hof komen erop neer dat de omstandigheid dat [de opdrachtgever] geen bouwkundige is niet eraan afdoet dat hij in 2013 – toen de schade aan de loods steeds duidelijker waarneembaar werd en [de opdrachtgever] niet meer op eventuele geruststellende mededelingen van [bouwkundig adviseur] mocht vertrouwen – voldoende zekerheid had verkregen dat de schade (mede) was veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van [bouwkundig adviseur] bij het maken van de sterkteberekeningen. Daarbij geldt dat [de opdrachtgever] zelf als opdrachtgever [bouwkundig adviseur] voor de berekeningen had ingeschakeld en dat [bouwkundig ontwerpbureau] in 2012 [de opdrachtgever] al te kennen had gegeven dat [bouwkundig adviseur] voor de schade verantwoordelijk was door foutieve sterkteberekeningen.”

De kritiek van Chris van Dijk

De annotator heeft mij toestemming gegeven om het volgende te citeren uit zijn kritische noot:

„Naar mijn mening is op dit oordeel veel af te dingen. Het enkele feit dat de problemen met de loods in 2013 toenamen doordat ook de wanden bol gingen staan en lekkage ontstond, zegt nog steeds niets over de vraag waardoor dit dan kwam. De door het hof en de Hoge Raad genoemde aanwijzingen waren voldoende om tot stuiting van de vordering jegens de adviseur over te gaan, maar daaruit bleek toch niet zonder meer wat de herkomst van de schade was? Het antwoord op de vraag of de schade was veroorzaakt door een fout van ofwel het bouwkundig ontwerpbureau, ofwel de bouwkundig adviseur, ofwel de aannemer, ofwel een combinatie van fouten van deze drie stond nog open. Dat het ontwerpbureau wees naar de adviseur en de geruststellende woorden van de adviseur niet waren uitgekomen, maakt dit niet anders. Hiermee was de oorzaak van de schade nog niet duidelijk. Dat de opdrachtgever een onderzoeksbureau inschakelde om de oorzaak van de schade te onderzoeken was dan ook alleszins te begrijpen. Pas als een deskundigenrapport duidelijkheid over de oorzaak van de schade zou geven, zou de opdrachtgever naar mijn idee in staat zijn om daadwerkelijk een vordering in te stellen. Het lijkt mij niet de bedoeling van het recht om van een benadeelde te verlangen dat hij op basis van te weinig gegevens maar vast een procedure start om zijn rechten veilig te stellen. Dat lokt een te assertieve houding van een eiser uit, nodeloze procedure en in het slechtste geval een claimcultuur.”

Ten slotte

Ik ben het, vanzelfsprekend, geheel eens met de annotator, en neem op de koop toe dat dit blogbericht mogelijk als ‘napleiten’ gepercipieerd wordt.