4AEA4139-AD00-48D2-998B-6E2AA040D437 - - van Swaaij Cassastie & Consultancy - cassatieadvocaat - cassatie advocaat

Afgelopen maandagavond op Veur-Lent – in de verte De Oversteek (foto SvS, iPhone 11 Pro Max)

Noviomagus. Ik vind niets mooier dan dat de Hoge Raad in een door mij ingesteld cassatieberoep vernietigt na een tot verwerping van dit beroep strekkende conclusie van de Procureur-Generaal waarop door mij gereageerd is met een borgersbrief (MEER). Soms voelt het zelfs alsof de overwinning voor de poorten van de hel weggesleept is. Gisteren was er weer zo’n vernietiging.

Bindend oordeel van rechter in hoofdprocedure

Het vernietigde arrest is gewezen in een schadestaatprocedure. In een dergelijke procedure is uitgangspunt dat de rechter in de hoofdprocedure komt tot de vaststelling van de grondslag voor aansprakelijkheid en dat de rechter in de schadestaatprocedure gebonden is aan deze vaststelling (HR 19 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1975, rov. 3.4 LINK).

In casu ging het om de vraag wat die vaststelling in de hoofdprocedure was. Daartoe kwam het hof bij zijn door mij in cassatie bestreden – in de schadestaatprocedure gewezen – arrest tot een uitleg van de uitspraak in de hoofdprocedure, bij welke uitleg dit hof de ruimte had om ten nadele een exploitant van varkenshouderijen toepassing te geven aan art. 6:100 BW (voordeelsverrekening). Dit wetsartikel bepaalt:

„Heeft een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet, voor zover dit redelijk is, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening worden gebracht.”

Op basis van zijn uitleg van de uitspraak in de hoofdprocedure kwam het hof tot het oordeel dat sprake zou zijn van door deze exploitant genoten voordelen (kostenbesparingen) die op grond van dit wetsartikel bij de vaststelling van de door het bedrijf (hierna: R&R) dat volgens die uitspraak jegens deze exploitant toerekenbaar tekortgeschoten was op basis van art. 6:74 lid 1 BW te vergoeden schade in rekening moeten worden gebracht.

Hoogste tijd om de casus te schetsen.

De casus

R&R had zich jegens die exploitant verbonden om zogeheten koeldeksystemen te plaatsen. Aldus kon de exploitant voldoen aan milieueisen wat betreft ammoniakuitstoot. Deze koeldeksystemen functioneerden echter niet naar behoren. Volgens de uitspraak in hoofdprocedure was daarom, door de problemen met de systemen, sprake van een tekortkoming van R&R. Bovendien was deze tekortkoming  volgens deze hoofdprocedureuitspraak toerekenbaar aan R&R. Volgens deze uitspraak namelijk waren weliswaar de putconstructies van de varkenshouderijen kennelijk ongeschikt of minder geschikt voor deze koeldeksystemen, maar had R&R in overeenstemming met art. 7:754 BW de exploitant daarvoor moeten waarschuwen, wat R&R niet gedaan had.

Welnu, voornoemde uitleg van het hof van deze uitspraak in de hoofdprocedure kwam erop neer dat het niet-waarschuwen de tekortkoming van R&R zou zijn.

Op basis van deze uitleg kwam het hof tot de redenering dat dit niet-waarschuwen voornoemde kostenbesparingen opgeleverd had en aldus voor de exploitant tot verrekenbaar voordeel geleid had. Bij de door de exploitant bespaarde kosten ging het namelijk (met name) om de kosten van aanschaf van andere systemen (niet-koeldeksystemen), die veel duurder waren dan koeldeksystemen.

Maar …  Het ‘voordeel’ ten aanzien waarvan het hof toepassing meende te moeten geven aan art. 6:100 BW – het niet hoeven aanschaffen van duurdere, andere systemen – was er nu juist óók geweest, indien er geen problemen met de koeldeksystemen geweest waren, de koeldeksysteem (dus) naar behoren gewerkt hadden. Was de uitspraak in de hoofdprocedure nu juist niet dat het feit dat deze problemen er wèl waren een tekortkoming van R&R meebracht? En dat art. 7:754 BW ‘slechts’ meebracht dat het niet-waarschuwen reden was voor toerekening van de tekortkoming, de problemen met de systemen, aan R&R? Zo ja, dan was er geen ruimte voor toepassing van art. 6:100 BW.

Bestrijding van ’s hof uitleg en conclusie Advocaat-Generaal

Mijn cassatiemiddel bevatte onder meer de klacht dat die uitleg door het hof van de uitspraak in de bodemprocedure onbegrijpelijk was.

Advocaat-Generaal Wesseling-van Gent gaf in haar conclusie te kennen dat zij die uitleg niet onbegrijpelijk vond.

Mijn borgersbrief: een kwestie van tekstverklaring!

In mijn reactie op de conclusie, de borgersbrief, schreef ik in § 1 (onderstreping toegevoegd):

„De vooropstelling in CPG-§ 2.13 is dat uit de eerste twee alinea’s van rov. 9 van het in de hoofdzaak op 21 augustus 2012 gewezen tussenarrest zou blijken dat het hof geoordeeld zou hebben dat sprake zou zijn van twee tekortkomingen van R&R: (1) de problemen met de systemen {„fouten bij de opbouw van de systemen ”) en (2) het niet voldoen aan haar waarschuwingsplicht als bedoeld in art. 7:754 BW. Deze vooropstelling berust echter op een – apert – onjuiste lezing van die eerste twee alinea’s.” 

Ten slotte schreef ik in deze borgersbrief (onderstreping toegevoegd):

De crux blijft dat het ‘voordeel’ ten aanzien waarvan het hof toepassing meent te moeten geven aan art. 6:100 BW er nu juist ook geweest zou zijn indien er geen problemen met de systemen geweest waren, de koeldeksysteem (dus) naar behoren gewerkt hadden. Nu deze problemen er wèl waren en R&R ter zake van dit tekortschieten in de hoofdzaak veroordeeld is om de schade die het gevolg is van dit tekortschieten {….} te vergoeden, is er geen reden om deze wetsbepaling toe te passen, zodat het bestreden arrest voor vernietiging gereed ligt.”

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelde („[eiser]” is de exploitant):

„3.2.2   Het hof heeft in de hoofdprocedure in het tussenarrest (zie hiervoor in 2.2.3), samengevat weergegeven, geoordeeld dat de problemen met beide koeldeksystemen als tekortkomingen aan R&R moeten worden toegerekend. Dat geldt naar het oordeel van het hof zowel voor zover deze problemen zijn veroorzaakt door de schuine stand van de koelelementen en het niet op de goede plaats blijven van de afstandhouders, die als “interne” tekortkomingen van het systeem moeten worden aangemerkt, als voor zover deze problemen zijn veroorzaakt doordat de koeldeksystemen als zodanig minder geschikt dan wel ongeschikt zijn voor de putconstructies te [plaats 1] en [plaats 2]. Het hof heeft in het eindarrest (zie hiervoor in 2.2.4) geoordeeld dat R&R toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomsten. Daarbij heeft het hof overwogen dat uit het deskundigenbericht volgt dat het koeldeksysteem in de gegeven omstandigheden niet goed kan functioneren omdat het niet geschikt is voor de betreffende locatie, en dat nakoming niet meer van R&R te vergen is. Daaropvolgend heeft het hof geoordeeld dat de vordering van [eiser] tot schadevergoeding op te maken bij staat, toewijsbaar is.

3.2.3   Deze oordelen van het hof in de hoofdprocedure laten geen andere uitleg toe dan dat de grondslag voor de door het hof aangenomen aansprakelijkheid van R&R erin is gelegen dat R&R is tekortgeschoten in haar verplichting om voor de bedrijven van [eiser] geschikte, goed functionerende koeldeksystemen te leveren. Hetgeen het hof in de hoofdprocedure in het tussenarrest heeft overwogen met betrekking tot het niet waarschuwen door R&R, heeft slechts de strekking dat voor zover het niet goed functioneren van de koeldeksystemen verband houdt met de omstandigheid dat de putconstructies op de bedrijven van [eiser] niet geschikt waren voor het koeldeksysteem, de gevolgen daarvan voor rekening van R&R zijn omdat zij [eiser] niet voor deze ongeschiktheid heeft gewaarschuwd. Daaruit kan niet worden afgeleid dat het hof in de hoofdprocedure heeft geoordeeld dat het nalaten van R&R om [eiser] daarvoor te waarschuwen de tekortkoming vormt die de grond is voor de verplichting van R&R om vervangende schadevergoeding te betalen.

3.2.4  Het oordeel van het hof dat [eiser] voordelen heeft genoten die bij de vaststelling van de door R&R verschuldigde vervangende schadevergoeding in rekening moeten worden gebracht, is erop gebaseerd dat de in de hoofdzaak vastgestelde tekortkoming erin bestaat dat R&R [eiser] niet heeft gewaarschuwd dat het koeldeksysteem voor zijn bedrijfssituatie ongeschikt was. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, berust dit oordeel daarmee op een onbegrijpelijke uitleg van de arresten in de hoofdprocedure. De klacht van onderdeel 1.1.2 slaagt dus.”

Ten slotte

Het was me gisterenmorgen een groot genoegen om mijn opdrachtgeefster, de advocaat van de exploitant, te bellen om haar het goede nieuws te brengen dat de Hoge Raad contrair gegaan was aan de conclusie van de Advocaat-Generaal. Zij was er, natuurlijk, blij mee.

Een link naar ’s Hogen Raads casserende arrest staat HIER.