foto-beelden-okt-2016

De beelden voor ’s Hogen Raads Paleis eerder deze maand (foto SvS, iPhone 6s)

Noviomagus. Het ook in hoger beroep toepasselijke art. 142 Rv is een bepaling waarmee ongetwijfeld niet iedere civilist bekend is:

„De gedaagde tegen wie verstek is verleend, heeft, zolang het eindvonnis nog niet is gewezen, de bevoegdheid om alsnog in het geding te verschijnen, of om alsnog het griffierecht te voldoen, waardoor de gevolgen van het tegen hem verleende verstek vervallen, behalve ten aanzien van de daardoor veroorzaakte kosten.”

Deze bepaling speelt een rol in een op 18 dezer door de Hoge Raad gewezen arrest.

Casus

foto-utrechtcentraal

Utrecht Centraal (foto SvS, iPhone 7)

Een verhuurder gaat in hoger beroep tegen een vonnis waarbij zijn tegen zijn huurders ingestelde eis (tot onder meer betaling van huurtermijnen) afgewezen is.

Nadat de verhuurder geappelleerd hadden, verleende het hof verstek tegen huurders op de grond dat het griffierecht niet tijdig voldaan was. Weliswaar waren huurders in appèl verschenen (dus: doordat een advocaat zich voor hen gesteld had), maar niet tijdige betaling van griffierecht leidt sinds de inwerkingtreding van de Wet griffierechten burgerlijke zaken op 1 januari 2011 (ook) tot verstekverlening. Het ook in appèl – ex art. 353 Rv – toepasselijke art. 128 lid 6 Rv bepaalt namelijk: „Indien de verschenen gedaagde het griffierecht niet tijdig heeft voldaan, zijn de artikelen 139 tot en met 142 van toepassing behalve in het geval dat artikel 127a, tweede lid, van toepassing is.”

Na op 29 januari 2013 en 21 mei 2013 tussenarresten te hebben gewezen, vernietigde het hof bij arrest van 4 maart 2014 het vonnis van de rechtbank en wees het hetgeen door de verhuurder geëist was grotendeels toe.  In deze arresten vermeldde het  hof steeds dat huurders in hoger beroep niet verschenen waren. Die vermelding was echter abusievelijk, want de huurders hadden nadat tegen hen als geïntimeerden verstek verleend was (dus: wegens het niet voldaan hebben van het griffierecht) op 7 augustus 2012 alsnog het griffierecht voldaan.

Nadat de huurders  verzet ingesteld hadden tegen deze arresten, werden zij door het hof niet-ontvankelijk verklaard in hun verzet. Het hof redeneerde dat zijn na zuivering van het verstek gewezen arresten op tegenspraak gewezen arresten zijn, ook al was het hof er bij het wijzen van de arresten van uitgegaan dat de huurders niet verschenen waren, en dat daarom tegen de arresten geen verzet openstond en daartegen alleen cassatieberoep ingesteld kon worden.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt (lay-out iets anders):

„3.3.2 Uitgangspunt in cassatie is dat de betaling van het door [eisers] in hoger beroep verschuldigde griffierecht ingevolge art. 353 lid 1 Rv in verbinding met art. 142 Rv ertoe leidde dat het tegen hen verleende verstek werd gezuiverd. Het hof heeft dan ook op zichzelf terecht geoordeeld dat zijn na de zuivering van het verstek gewezen arresten (van 29 januari 2013, 21 mei 2013 en 4 maart 2014) moeten worden aangemerkt als arresten die op tegenspraak zijn gewezen (vgl. HR 15 oktober 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1094, NJ 1994/7). [eisers] hadden tegen die arresten dus geen verzet bij het hof moeten instellen, maar cassatieberoep. In het onderhavige geval moet echter op deze regel om de volgende redenen een uitzondering worden aanvaard.

3.3.3 Het hof heeft vastgesteld dat de zaak in hoger beroep steeds is behandeld als een verstekzaak, uit het roljournaal op geen enkel moment kenbaar was dat het verstek was gezuiverd en [eisers] ernstig nadeel hebben ondervonden (zie hiervoor in 3.2.3). Dit komt erop neer neer dat [eisers] , mede als gevolg van een apparaatsfout aan de zijde van het hof, geen proceshandelingen hebben verricht in de periode tussen de zuivering van het verstek en het arrest van 4 maart 2014. In de periode tussen de arresten van 21 mei 2013 en 4 maart 2014 heeft bovendien een getuigenverhoor aan de zijde van [verweerder] plaatsgevonden waarbij [eisers] niet aanwezig of vertegenwoordigd waren doordat de zaak ten onrechte als verstekzaak werd behandeld. De veroordelingen ten laste van [eisers] in het arrest van 4 maart 2014, zijn aldus tot stand gekomen met schending van het recht van [eisers] om zich in het door [verweerder] ingestelde hoger beroep te verdedigen

3.3.4 Door [eisers] in het verzet niet-ontvankelijk te achten op de grond dat herstel van het hiervoor in 3.3.3 bedoelde processuele verzuim aan de zijde van het hof, niet mogelijk is volgens de hiervoor in 3.3.2 vermelde regels, is de toegang tot de appelrechter in de kern aangetast. Onder dergelijke omstandigheden leidt onverkorte toepassing van die regels tot een resultaat dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM. Dat wordt in dit geval niet anders doordat [eisers] zelf hadden kunnen verzoeken in de gelegenheid te worden gesteld proceshandelingen te verrichten. Daarom had het hof in dit bijzondere geval aanleiding behoren te zien het verzet ontvankelijk te achten, met als gevolg dat de appelinstantie werd heropend, waarbij de verzetdagvaarding heeft te gelden als memorie van antwoord (vgl. HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3741, NJ 2014/142). In zoverre is de klacht gegrond.”

Een link naar ’s Hogen Raads arrest staat HIER.