Zicht op Beek, hedenochtend (foto SvS, iPhone 13 Pro Max)

 

Noviomagus. In de NJB-editie van dit weekend staat een door Ton Hartlief geschreven constructief Vooraf met als opschrift Aansprakelijkheid voor shockschade 2.0. Hartlief vestigt daarin de aandacht op een (zeer) recent arrest van de Hoge Raad:  HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958. Het is gewezen door de strafkamer, doch met maar liefst drie civiele raadsheren op de zetel. Het arrest is van groot belang voor beoefenaars van het Burgerlijk Recht.

De zaak gaat over een moeder die haar achtjarige dochter vanaf een grote hoogte van een flatgebouw heeft doen of laten vallen, als gevolg waarvan de dochter is overleden. De vader van de dochter heeft als benadeelde partij verzocht om toekenning van shockschade in de strafzaak tegen de moeder. Hij heeft een heftige emotionele shock ervaren door de confrontatie met foto’s van zijn dochter net na haar val en het lichaam van zijn dochter in het mortuarium.

Het cassatiecollege geeft een uitgebreid exposé over de vergoeding van schok- of shockschade. De Hoge Raad noemt onder andere een aantal gezichtspunten. Dit naar aanleiding van een gezamenlijke conclusie van de Advocaten-Generaal Spronken en Lindenbergh (dus: een ‘straf’ A-G en een ‘civiele’ A-G) in een andere zaak. In die conclusie werd geconstateerd dat in de lagere rechtspraak verschillende opvattingen bestaan over de toepassing van het shockschade-leerstuk.

Naar aanleiding van ’s Hogen Raads arrest schrijft Hartlief in het Vooraf dat vooral het zogeheten confrontatie-vereiste de rechtspraak bezighield. Zo rees, zoals Hartlief schrijft, de vraag of juist in strafzaken die in de nasleep van het gebeuren voor naasten extra confronterende gevolgen kunnen meebrengen (publiciteit, onderzoek, strafproces) niet soepeler met het confrontatievereiste mocht worden omgegaan, terwijl die rechtspraak daar weinig ruimte voor liet. Genoemd arrest van 28 juni jl. biedt die ruimte wèl, zoals Hartlief constateert:

„Het jongste arrest biedt daarvoor alsnog alle ruimte. Vertrekpunt is dat een secundair slachtoffer bij wie, geconfronteerd met een onrechtmatige daad waarbij een ander wordt gedood of verwond, een emotionele schok optreedt waardoor geestelijk letsel ontstaat, onder omstandigheden recht heeft op vergoeding van de aldus veroorzaakte schade. Of inderdaad ook onrechtmatig jegens hem is gehandeld, blijkt nu afhankelijk van factoren als de aard, toedracht (inclusief daders intentie) en gevolgen van de gebeurtenis waarbij het primaire slachtoffer werd gekwetst, de wijze waarop het secundaire slachtoffer met die gebeurtenis en zijn gevolgen werd geconfronteerd (onmiddellijk of pas later bijvoorbeeld) en de aard van de relatie tussen primair en secundair slachtoffer. Geen van deze factoren is op voorhand beslissend; steeds is een weging nodig. Veel richting geeft de Raad daarbij niet.”

Te dezen heeft Hartlief het over de multifactorbenadering. In het Vooraf schetst hij waar deze benadering echt wat oplevert en waar dat prima facie minder snel het geval is. Lezing van het Vooraf zij van harte aanbevolen. Een link ernaar staat HIER.