Art. 111, tweede lid, aanhef en letter k, Rv bepaalt voor zover hier van belang dat het exploot van dagvaarding moet bevatten de mededeling dat van gedaagde bij verschijning in de procedure een griffierecht zal worden geheven, binnen welke termijn dit griffierecht betaald dient te worden, alsmede de hoogte daarvan.

Dagvaarden in december 2012 tegen een rechtsdag in januari 2013

In december 2012 heb ik enkele malen cassatieberoep ingesteld in een gewone  (civiele) dagvaardingszaak. Telkens werd pij gedagvaard om op (bijvoorbeeld) “{…} vrijdag 18 januari tweeduizend en dertien, des voormiddags te 10.00 uur {…}”, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad, alsdan zitting houdende in zijn gebouw aan de Kazernestraat nr. 52 te ‘s-Gravenhage. De deurwaarder heeft gedaagden in die decembermaand telkens aangezegd dat bij verschijning in het geding een griffierecht geheven wordt ten bedrage van (bijvoorbeeld) € 309, bij welke aanzegging uitgegaan is van de vanaf 1 januari 2013 geldende ’tarieven’.

Toch het oude griffierecht (2012) verschuldigd?

De vraag rijst of in december 2012 in een dagvaarding (dus: met een in januari 201aangezegde eerste rechtsdag) nog met juistheid als hoogte van het griffierecht het sedert 1 januari 2012 geldende griffierecht vermeld kan worden. Zo ja, dan bedraagt in de voor het eerst in 2013 uitgeroepen zaak het griffierecht (bijvoorbeeld) € 302 in plaats van € 309. Geeft echter de datum van exploot van cassatiedagvaarding wel de doorslag? Kort en goed: hoe is het overgangsrechtelijk gesteld met griffierecht?

Algemene vraag van overgangsrecht: het oude of het nieuwe griffierecht?

Een soortgelijke vraag rijst in civiele dagvaardingszaken (uiteraard) ook bij het in december dagvaarden in eerste aanleg en bij het instellen van hoger beroep (dus: als de eerste dienende rechtsdag in het volgende jaar ligt).

Art. 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) bepaalt dat in zaken die bij dagvaarding ingeleid worden op de eerste roldatum van elke eiser en elke verschenen gedaagde een griffierecht geheven wordt (lid 1), alsmede dat eiser het griffierecht verschuldigd is vanaf de eerste uitroeping van de zaak en dat gedaagde dit recht verschuldigd is vanaf zijn verschijning in het geding (lid 3). In de Wgbz staat verder geen op de hiervóór vermelde vraag toegesneden, specifieke overgangsrechtelijke bepaling.

Overgangsrechtelijke regel

Een dergelijke bepaling staat (niet in de Wtbz, maar)  in ARTIKEL II”  van de Regeling indexering griffierechten burgerlijke zaken 2013:

“Ten aanzien van griffierechten die verschuldigd zijn geworden vóór de datum van inwerkingtreding van deze regeling of die rechtsgeldig zijn aangezegd op grond van de artikelen 111, tweede lid, onder letter k {…} Rv voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling [1 januari 2013, toevoeging van SvSblijft het griffierecht zoals het vóór deze datum gold, van toepassing.”

Derhalve hoeft in een in december 2012 gedaan exploot van dagvaarding (dus: met een oproeping tegen een rechtsdag in januari 2013) niet per se het vanaf 1 januari 2013 geldende griffierecht vermeld te worden: er mag nog ‘gewerkt’ worden met het in 2012 geldende griffierecht.