foto-groesbeekseweg-nov-2016

Blik door een raam in mijn werkkamer in de Krayenhoffkazerne (foto SvS, iPhone 7)

Noviomagus. Afgelopen vrijdag oordeelde de Hoge Raad in een beschikking (rov. 4.2):

„Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is nodig dat de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is enkel tijdsverloop daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt (vgl. onder meer HR 24 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2635, NJ 1998/621 en HR 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY0543, NJ 2013/317).”

Aansluitend oordeelde het cassatiecollege (eveneens in  rov. 4.2):

„Tijdsverloop kan wel als een van de relevante omstandigheden meewegen bij beoordeling van de vraag of de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid.”

Het zal de oplettende lezer opgevallen zijn dat de Hoge Raad bij de zojuist geciteerde volzin niet verwijst naar een eerdere uitspraak van het cassatiecollege.

Een link naar voornoemde beschikking staat HIER.