Noviomagus. Op 1 september 2016 trad de zesde versie in werking van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (hierna: „LPR”), welke versie per 1 januari jl. vervangen is door de zevende versie van het LPR.
Je zou verwachten dat op 31 augustus 2016 de vijfde versie van het LPR gold. Het bleek me echter onmogelijk om de beschikking te krijgen over de tekst van een vijfde versie van het LPR, hoezeer ik ook diverse ter zake kundige contacten aanboorde.
Afgelopen week bleek dat een vijfde versie van het LPR nimmer bestaan heeft. Op 31 augustus 2016 was de vierde versie van het LPR van kracht en deze werd met ingang van 1 september 2016 vervangen door de zesde versie van het LPR. Een omissie.
Reacties
Joost
Het is m.i. nog wel eens nuttig om naast taalkundige omissies van ondergeschikt belang, ook de basale voorwaarden op invulling te screenen.
In de praktijk is mij gebleken dat nogal eens zittingsaantekeningen niet de onderdelen van het verhandelde ter zitting bevatten die voor de justitiabele van belang (kunnen) zijn in een hogere instantie.
Desgevraagd is gebleken dat er weinig lijn zit in de behandeling van zittingsaantekeningen. De aantekeningen worden dan eens in het dossier gevoegd, dan weer ‘uitgewerkt’ in een PV, waarbij wisselend het origineel wordt bewaard of vernietigd (NB in strijd met het bepaalde in de Archiefwet 1995 c.q. de overwegingen van de wetgever ten aanzien van ‘het papieren geheugen van de overheid’ zoals te lezen valt in de parlementaire geschiedenis deze wet).
Bij de ABRS valt meer specifiek op dat het lijkt dat delen van het verhandelde ter zitting in het PV worden weggelaten, met name indien het onderwerpen en feiten betreft die minder handig zijn in het licht van de kennelijk gewenste uitspraak, danwel in het licht van de positie van het Rijk indien er een zaak bij en internationaal gerecht zou worden aangespannen.
Er is vooralsnog ten aanzien van de ABRS weinig zicht op verbetering aangezien inmiddels is gebleken dat de Zeevaartschool al voldoende is om staatsraad rapporteur te worden, waarbij de man dan ook nog ter zitting schaamteloos de hand boven het hoofd wordt gehouden door Peter van Buuren als voorzitter van de betreffende meervoudige kamer, als het is gelukt om de vraag van de afdelingsjurist matig overtuigend voor te lezen, maar vervolgens het antwoord niet wordt begrepen.
Het zou wellicht beter zijn (een evident eufemisme) dat er in het bestuursrecht ook cassatie mogelijk wordt, en tevens dat men zich bij de ABRS gaat richten op de basisvoorwaarden van de rechtstaat zoals rechtszekerheid en rechtsbescherming inclusief een deugdelijke rechtsgang, in plaats van – naar verluidt – de vraag of de jasjes in de garderobe wel op anciënniteit hangen.
Nadat er met diverse gerechten is gestoeid over de inhoud van zittingsaantekeningen, de onjuistheden en omissies (geluidsopnamen!), inclusief het afgeven van de aantekeningen zelf, is in de zittingsreglementen handig opgenomen dat het maken van geluidsopnamen niet is toegestaan, NB kennelijk ook waar het openbare zittingen betreft.
Wat is de rechtstaat waard als het op papier allemaal lijkt te kloppen, maar in de praktijk rechtsverwerkelijking wordt belemmerd en gefrustreerd door personen en instanties die beter zouden moeten weten?