
Zicht op de Ooijpolder vanaf het Kops Plateau – zondagochtend 20 juli jl. (foto SvS, iPhone 16 Pro Max)
Noviomagus. Behalve in het cassatieberoep waarover het ging in het vorige bericht op deze veelgelezen blog, vernietigde de Hoge Raad afgelopen vrijdag (18 dezer) ook in een ander dezerzijds ingesteld cassatieberoep.
In casu had het Gerechtshof Hof Den Haag, zoals het cassatiemiddel klaagde, in strijd met art. 24 Rv een verweer aangevuld. Bovendien slaagde de in het middel vervatte klacht dat het Hof zonder motivering voorbijgaan was aan de stelling dat door de normschending kosten als bedoeld in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en/of c, BW gemaakt waren.
Casus
In 2008 had Derco B.V. (hierna: Derco) wegens een liquiditeitstekort haar huisbankier F. Van Lanschot Bankiers N.V. (hierna: Van Lanschot) verzocht om aanvullende financiering. Van Lanschot heeft aan de voorzetting van het krediet de voorwaarde gesteld dat Derco gebruik maakte van de diensten van een bepaalde maatschap om het ondernemingsplan inclusief een gedetailleerde begroting en liquiditeitsprognose voor 2009 op realiteitswaarde te toetsen. In maart 2009 heeft Derco Beheer B.V. (hierna: Derco Beheer) aan de maatschap een opdracht verstrekt en in april 2009 een vervolgopdracht. Zijdens de maatschap is – zonder de overige managementsleden van Derco daarover in te lichten – met Van Lanschot gedeeld dat voor de toekomst binnen Derco een belangrijke rol weggelegd zou zijn voor een van deze managementsleden (hierna: de manager).
Tijdens de uitvoering van de opdrachten is zijdens de maatschap regelmatig contact geweest met Van Lanschot over Derco en Derco Beheer (hierna: Derco c.s.) en daarbij informatie over Derco c.s. met Van Lanschot gedeeld, zonder Derco c.s. in deze contacten te betrekken. Zijdens de maatschap is voorts, buiten medeweten van de overige managementsleden van Derco, aan de manager verzocht om een ‘Plan van Aanpak’ op te stellen. Dit plan gaat onder meer uit van een wijziging van het management van Derco, waarbij een van de managementleden een beperktere rol zou krijgen dan voorheen. Dit is door de manager verstrekt aan X, die het heeft doorgestuurd aan potentiële participanten.
Nadat Derco c.s. op de hoogte zijn geraakt van de contacten tussen X en de manager en Van Lanschot, heeft de raadsman van Derco Beheer bij brief van 28 mei 2009 de ontbinding van de overeenkomsten met de maatschap ingeroepen en de maatschap aansprakelijk gehouden voor alle schade ten gevolge van de wijze waarop de maatschap de opdrachten heeft uitgevoerd.
De maatschap eiste een veroordeling van de maatschap c.s. tot vergoeding van schade.
Oordeel Hof
De Rechtbank Rotterdam oordeelde dat de maatschap toerekenbaar tekortgeschoten was en dat dit voldoende was voor ontbinding van de overeenkomsten van opdracht, maar wees de eis tot vergoeding van schade af.
Het hof bekrachtigde dat en oordeelde dat niet goed viel in te zien dat de door Derco c.s. gestelde schades geleden zijn als gevolg van het handelen van de maatschap. Ook de eis tot terugbetaling van het gehele door Derco c.s. betaalde voorschot wees het hof af. Te dezen oordeelde het hof dat niet gezegd kon worden dat de prestatie van de maatschap waardeloos was en daarmee terugbetaling van de voorschotten voor de hand lag.
Oordeel Hoge Raad
Art. 24 Rv
Art. 24 Rv bepaalt:
„De rechter onderzoekt en beslist de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit.”
In zijn arrest van afgelopen vrijdag oordeelde de Hoge Raad:
„Derco c.s. hebben, met een beroep op een ongedaanmakingsverplichting voortvloeiend uit de ontbinding van de overeenkomsten met de maatschap, terugbetaling gevorderd van het honorarium dat zij (in de vorm van voorschotten) uit hoofde van de overeenkomsten aan de maatschap hebben betaald (zie hiervoor in 2.4). [verweerders] hebben hiertegenover geen stellingen aangevoerd over het bestaan of de omvang van een waardevergoedingsvordering als bedoeld in art. 6:272 BW voor de door hen verrichte diensten, en hebben evenmin aangevoerd dat een dergelijke vergoeding in mindering moet worden gebracht op het aan Derco c.s. terug te betalen bedrag (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.9-3.10). Aldus heeft het hof, door te oordelen dat niet kan worden gezegd dat de prestatie van de maatschap waardeloos is geweest zodat daarmee terugbetaling van de voorschotten voor de hand ligt, in strijd met art. 24 Rv de feitelijke grondslag van het verweer van [verweerders] aangevuld.”
Art. 6:96 lid 2 BW
Art. 6:96 lid 2 BW bepaalt:
„Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking:
a. redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht;b. redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid;a. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.”
In genoemd arrest oordeelde de Hoge Raad (voetnoot weggelaten):
„3.3 Onderdeel B.7.1 klaagt dat het hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op de essentiële stelling van Derco c.s. dat zij door de normschending van [de maatschap c.s.] kosten hebben gemaakt en hebben moeten maken ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW) en ter verkrijging van voldoening buiten rechte (art. 6:96 lid 2, aanhef en onder c, BW).
3.4 Het onderdeel slaagt. Derco c.s. hebben in dit geding mede aanspraak gemaakt op vergoeding van diverse kosten die zij stellen te hebben gemaakt als gevolg van het tekortschieten dan wel onrechtmatig handelen van [de maatschap c.s.] (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.26). Dat het hof in rov. 6.5.1-6.5.3 tot de conclusie is gekomen dat Derco c.s. als gevolg van dit tekortschieten dan wel onrechtmatig handelen geen schade hebben geleden, staat niet eraan in de weg dat Derco c.s. op grond van art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW, aanspraak kunnen maken op vergoeding van de in deze bepalingen bedoelde kosten. Het hof kon daarom niet zonder motivering voorbijgaan aan de stelling van Derco c.s. dat zij door de normschending van [de maatschap c.s.] kosten als bedoeld in art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en/of c, BW hebben gemaakt.”
Ten slotte
Het was mooi om afgelopen vrijdagochtend mijn correspondente telefonisch kond te doen van de behaalde overwinning in cassatie. Een link naar ’s Hogen Raads arrest staat HIER.