
De opvoeding van Zeus, 1648 – Nicolaes Pietersz Berchem; Mauritshuis (foto SvS, iPhone 16 Pro Max)
Noviomagus. Tot droefheid stemt mij dat in een arrest van een gerechtshof vermeld wordt: „Uit de motivering van de uitspraak van de Afdeling blijkt dat de raad anders had moeten handelen dan zij heeft gedaan naar aanleiding van de bij haar levende zorgen.” De ‘raad’ is mannelijk. Daarom had deze anders moeten handelen dan hij gedaan heeft en gaat het om de bij hem levende zorgen.
Wat dat gerechtshof niet disculpeert, is dat zulke fouten zelfs op het hoogste niveau gemaakt worden. In HR 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1366 (rov. 4.7.9) wordt geoordeeld:
„Heeft de handelaar op grond van de overeenkomst niet een goed gegeven maar een andere prestatie verricht, die naar zijn aard niet ongedaan kan worden gemaakt, zoals het geven van onderwijs, dan zal de handelaar slechts aanspraak kunnen maken op een vergoeding van de waarde van de prestatie op het ogenblik van ontvangst door de consument binnen de door art. 6:210 lid 2 BW omschreven grenzen; tot die grenzen behoort dat aanspraak op vergoeding alleen bestaat ‘voor zover dit redelijk is’.”
”Prestatie’ is vrouwelijk. Derhalve kan een prestatie naar haar aard niet ongedaan gemaakt worden.
Zulke fouten zijn, jammer genoeg, hardnekkig. Zo lees ik in een advertentie: „In dit onderdeel wordt aan de hand van praktijkvoorbeelden gewaarschuwd tegen deze gevaren en wordt besproken hoe kan worden voorkomen dat door dergelijke uitglijders de zaak in Hoger Beroep niet tot zijn recht komt.” Hier wordt (dus) miskend dat ‘zaak’ vrouwelijk is en zij bij verwezenlijking van die gevaren niet tot haar recht komt.
Miskennen
In een processtuk (memorie) lees ik dat de rechtbank „ten onrechte” in haar vonnis iets „miskent”. Wat is het verschil tussen iets miskennen en iets ten onrechte miskennen?
Vonnis
In een bijlage (‘Stappenplan’) bij een informatieverstrekkingsbrief zijdens het kantongerecht hier ter stede aan de gedaagde partij valt te lezen dat er – na, kort gezegd, de uitwisseling van de standpunten – twee mogelijkheden zijn, namelijk: „De rechter geeft een tussenvonnis” en „De rechter geeft een eindvonnis”. Fout. Immers, een vonnis wordt uitgesproken, niet ‘gegeven’. Dat een beschikking gegeven wordt, brengt niet mee dat ‘dus’ ook een vonnis gegeven zou worden.
Het woordje ‘dit’ in art. 6:2 lid 2 BW
Volgens de gerenommeerde taalpurist prof. mr. A(ndré) J.M. Nuytinck in voetnoot 32 van zijn in Ars Aequi gepubliceerde annotatie onder HR 6 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1797 (Beuningse Martelmoord)zou sprake zijn van een, taalkundig gezien, merkwaardige formulering in art. 6:2 lid 2 BW, bepalende:
„Een tussen hen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.”
Met het woordje ‘dit’ in art. 6:2 lid 2 bedoelt de wetgever volgens prof. Nuytinck het wél van toepassing zijn van de desbetreffende krachtens de wet geldende regel, „want juist het wél van toepassing zijn” van deze regel „is onaanvaardbaar”.
Echter, het woordje ‘dit’ betreft louter ‘van toepassing’ en niet ‘niet van toepassing’. Omwille van de duidelijkheid had in art. 6:2 lid 2 in plaats van ‘dit’ beter ‘deze toepasselijkheid’ kunnen staan (‘Een tussen hen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel is niet van toepassing, voor zover deze toepasselijkheid in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.’).
Cassatierechtspraak op het hoogste niveau?
In een zijdens de Hoge Raad op LinkedIn geplaatst bericht waarmee de lezer duidelijk gemaakt wordt dat hij nog vijf dagen heeft om te solliciteren wordt vermeld: „Cassatierechtspraak op het hoogste niveau”. Kan cassatierechtspraak ook op een lager niveau? Wellicht is het niveau van de Hoge Raad der Nederlanden hoger dan dat van, bijvoorbeeld, de Cour de cassation (Frankrijk), maar het moge duidelijk zijn dat het beter geweest ware, indien in dat bericht gestaan had ‘Rechtspraak op het hoogste niveau’.
Hoewel toch?
In HR 18 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1171 valt te lezen (rov. 3.4.1): „Hoewel de werknemer door het slagen van onderdeel 1 geen belang heeft bij de klachten van onderdeel 2, ziet de Hoge Raad aanleiding onderdeel 2 toch te behandelen.” Waarom wordt hier de ‘hoewel-toch’-constructie gebruikt? Wat voegt ’toch’ toe? Ik zou gewoon geschreven hebben ‘hoewel de werknemer door het slagen van onderdeel 1 geen belang heeft bij de klachten van onderdeel 2, ziet de Hoge Raad aanleiding onderdeel 2 te behandelen’.
Heeft X de overeenkomst bij brief van 8 februari 2006 vernietigd?
Hoewel het dezerzijds ingestelde cassatieberoep succesvol was, stemt ’s Hogen Raads in dit beroep gewezen arrest mij somber wat betreft de taal. Want onder het kopje ‘2 Uitgangspunten en feiten’ wordt vermeld: „[verweerster] heeft bij brief van 8 februari 2006 aan Dexia met een beroep op art. 1:89 BW in verbinding met art. 1:88 BW de leaseovereenkomst vernietigd.” Het cassatiecollege miskent dat het in casu nu juist gaat om de vraag of bij die brief die overeenkomst vernietigd is. Weliswaar oordeelde het Gerechtshof Amsterdam bij het met genoemd cassatieberoep bestreden arrest dat bij die brief van 8 februari 2006 die leaseovereenkomst vernietigd zou zijn, maar dit arrest werd nu juist gecasseerd. De les is dat waar het gaat om de vermelding van feiten, het verstandig is het ook daadwerkelijk bij de feiten te houden. De Hoge Raad had gewoon kunnen (lees: moeten) schrijven dat verweerster bij genoemde brief aan Dexia mededeelde dat zij de leaseovereenkomst vernietigde (dus: in plaats van ‘vernietigd’).
Art. 1:89 BW in verbinding met art. 1:88 BW?
Overigens vind ik ‘art. 1:89 BW in verbinding met art. 1:88 BW’ onwenselijk taalgebruik. Wie liever geen ‘juncto’ of ‘jo.’ schrijft, kan schrijven ‘art. 1:89 en art. 1:88 BW’. Dat is korter dan ‘in verbinding met’.
Varia
Een hof verwerpt de stelling van appellant dat het beroep op verjaring van de geïntimeerde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en oordeelt daartoe: „Dit standpunt slaagt niet.” Fout, althans foeilelijk, taalgebruik. Immers, een standpunt is al dan niet juist. Een verweer slaagt al dan niet. Maar we schrijven niet dat een standpunt al dan niet zou slagen.
Op LinkedIn zie ik een profiel van X, die zichzelf aanduidt als „gepensioneerd advocaat”. Bedoelt X daarmee tot uiting wil brengen dat X advocaat was, doch zich van het tableau heeft laten schrappen om verder als pensionado door het leven te gaan, wat ik vermoed, dan miskent X dat zij/hij thans geen advocaat meer is en daarom ook geen gepensioneerd advocaat is. Wil X daarmee tot uiting beoogt te brengen dat zij/hij weliswaar nog steeds advocaat is, maar nu vooral van haar/zijn pensioen geniet, dan schrijft zij/hij niet ondubbelzinnig, ofschoon juristen zich altijd en overal van ondubbelzinnig taalgebruik te bedienen hebben.
In een processtuk lees ik dat in het betreffende geval de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel (in afwijking van de reguliere termijn) acht weken „bedroeg”. Het gaat hier echter niet om geld. Die termijn was acht weken. Weliswaar is wat betreft Van Dale ‘bedroeg’ ook goed, maar ik vind het lelijk. Bovendien is ‘was’ korter dan ‘bedroeg’.
Een link naar de vorige aflevering van de taalrubriek staat HIER.

„{…} ingenieuze en soms verrassende wijze waarop Van Swaaij zijn vondst ontvouwt en uitwerkt {…} meeslepende werking { …} nieuwe dogmatische vondst {…}”
W. Snijders, oud-Regeringscommissaris voor het NBW en oud-vicepresident van de Hoge Raad, Bespreking proefschrift van mr. J.H.M. van Swaaij, Maandblad voor Vermogensrecht (2011)