Noviomagus. Afgelopen donderdag (16.15 uur) ontving ik in mijn hoedanigheid van advocaat bij de Hoge Raad met een onvoorwaardelijke aantekening een e-mail van de Deken van de Orde van Advocaten Den Haag. „In het kader van toezicht” werd mij bij die e-mail verzocht om „opgave” te doen van de civiele cassatiezaken die ik de afgelopen drie jaar behandeld heb, en voorgehouden (onderstreping toegevoegd): „Bij de opgave dient u te vermelden: {…} de zaaknamen (procespartijen) en welke partij u heeft bijgestaan of geadviseerd {…}”.
Mijn antwoord aan de Haagse Deken: u hebt geen ‘jurisdictie’
Binnen een kwartier (16.29 uur) antwoordde ik de Deken: „Ik houd kantoor te Nijmegen en val derhalve onder ‘de jurisdictie’ van de Deken van de Orde van Advocaten Gelderland.” Aansluitend schreef ik zowel te menen dat het mij niet vrijstaat om aan anderen dan de Gelderse Deken mededelingen te doen als waarom de Haagse Deken mij verzocht had, als graag te vernemen waarom de Haagse Deken mij (niettemin) voorhield dat ik die opgave zou moeten doen. Ten slotte gaf ik de Haagse Deken te kennen me te kunnen voorstellen dat zij door de Gelderse Deken gevolmachtigd zou zijn, maar dat zij me in haar e-mail niet medegedeeld had dat dat het geval zou zijn.
Die opgave doe ik niet
Het moge duidelijk zijn dat ik de door de Haagse Deken verlangde opgave niet doe, althans pas doe nadat ik mij ervan vergewist heb daartoe verplicht te zijn. Thans dringt het zich op dat ik deze verplichting niet heb.
Zelfs indien de Gelderse Deken een mandaat gegeven zou hebben of zal geven aan de Haagse Deken dat ertoe strekt dat eerstgenoemde de Haagse Deken mandateert om die informatie namens hem bij mij op te vragen, ben ik niet gehouden om die informatie aan de Haagse Deken te verstrekken, lijkt me. Immers, een mandaat werkt niet privatief, in die zin dat ik die informatie uitsluitend aan de Haagse Deken in plaats van aan de Gelderse Deken zou moeten verstrekken. Want zoals een volmacht in beginsel geen privatieve werking heeft, heeft een mandaat (in het bestuursrecht) evenmin die werking, gezien art. 10:7 Awb, bepalende: „De mandaatgever blijft bevoegd de gemandateerde bevoegdheid uit te oefenen.”
Indien in casu de Haagse Deken op basis van een mandaat die opgave van mij verlangt, heeft ze in strijd met art. 10:10 Awb niet vermeld namens welk bestuursorgaan zij optreedt. Dit art. 10:10 bepaalt namelijk: „Een krachtens mandaat genomen besluit vermeldt namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen.”, waarbij aangetekend zij dat art. 10:12 Awb bepaalt (onderstreping toegevoegd):
„Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing indien een bestuursorgaan aan een ander, werkzaam onder zijn verantwoordelijkheid, volmacht verleent tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, of machtiging verleent tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.”
Onbevredigende reactie zijdens de Haagse Deken op mijn antwoord
Gisterenmiddag ontving ik zijdens de Haagse Deken een reactie op wat ik haar geantwoord had. In die reactie staat dat ik wat betreft het toezicht op de cassatieadvocaten verwezen word naar art. 4.12 t/m 4.16 van de Voda. Voorts staat daarin dat uit de wettekst en de toelichting op de Voda zou volgen dat de Haagse Raad van de Orde het toezicht op de landelijke cassatiebalie zou houden. Dat zulks daaruit zou volgen, vermag ik evenwel niet in te zien.
Hoe zie jij het?
Ik nodig degene die de mening toegedaan zou zijn dat ik wèl gehouden zou zijn om die opgave te doen bij de Haagse Deken van harte uit om onderaan dit bericht op deze veelgelezen blog te reageren en die mening te onderbouwen. Uiteraard zijn andere (inhoudelijke) reacties ook welkom.

„{…} ingenieuze en soms verrassende wijze waarop Van Swaaij zijn vondst ontvouwt en uitwerkt {…} meeslepende werking { …} nieuwe dogmatische vondst {…}”
W. Snijders, oud-Regeringscommissaris voor het NBW en oud-vicepresident van de Hoge Raad, Bespreking proefschrift van mr. J.H.M. van Swaaij, Maandblad voor Vermogensrecht (2011)
Reacties
KvM
Geachte heer Van Swaaij,
In de artikelen 4.12 t/m 4.16 Voda ontwaar ik geen grondslag voor de Haagse Raad van de Orde om toezicht te houden op de landelijke cassatiebalie.
Bovendien leert de memorie van toelichting op het wetsvoorstel versterking cassatierechtspraak (nr. 32 576) ons dat de advocaat ook voor zijn werkzaamheden als advocaat bij de Hoge Raad onder het toezicht valt van de Raad van Toezicht van het arrondissement waar hij kantoor houdt. In de toelichting op de Verordening vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur is uit het voorgaande afgeleid dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om het toezicht te ‘splitsen’ (Staatscourant 2011, 20846).
Ondergetekende meent daarom dat u niet gehouden bent opgave te doen aan de Haagse Deken.
Met vriendelijke groeten,
KvM