
Noviomagus. De Hoge Raad heeft naar aanleiding van een door Sjef van Swaaij en mij ingesteld cassatieberoep op 18 juli 2025 gepreciseerd in welke gevallen een procespartij recht heeft op een mondelinge behandeling.
Nadat partijen een memorie van grieven en een memorie van antwoord hadden genomen, kwam de zaak op de rol te staan voor ‘selectie mondelinge behandeling’. De zaak werd niet geselecteerd voor een mondelinge behandeling. Hierop kwam de zaak op de rol te staan voor ‘beraad partijen’. Partijen hebben toen geen rolinstructie gegeven. Het hof besliste toen dat het recht van partijen op het vragen van een akte of mondelinge behandeling is vervallen.
Hierna heeft een van de partijen het hof onder meer verzocht om een mondelinge behandeling te houden. Het hof heeft vervolgens uitspraak gedaan zonder in te gaan op dit verzoek.
In cassatie hebben wij onder andere erover geklaagd dat het hof heeft miskend dat het gegeven dat partijen geen rolinstructie hadden gegeven toen de zaak op de rol stond voor ‘beraad partijen’, niet meebrengt dat het recht op een mondelinge behandeling zou zijn komen te vervallen. Ter onderbouwing van deze klacht hebben wij gewezen op de jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit volgt dat een verzoek om een mondelinge behandeling slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden mag worden afgewezen en dat de rechter de redenen voor zo’n afwijzing uitdrukkelijk moet vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk moet motiveren. (Zie bijvoorbeeld HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:449, rov. 3.4.)
De Hoge Raad oordeelt (voetnoten weggelaten):
“3.1.3 Art. 1.12 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven dat van toepassing was van 1 januari 2024 tot 1 juli 2024 (hierna: Lpr), bepaalt dat de termijnen ambtshalve worden gehandhaafd, tenzij uit het reglement anders voortvloeit, en dat indien een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en van die termijn geen uitstel kan worden verkregen, het recht vervalt de proceshandeling te verrichten. Verder volgt uit art. 1.14 Lpr dat uiterlijk vier dagen voor de afloop van de desbetreffende termijn een verzoek tot uitstel kan worden gedaan op grond van klemmende redenen, en dat als een partij door overmacht niet in staat is het verzoek in te dienen binnen die termijn van vier dagen, zij het hof daarvan bij eerste gelegenheid bericht dient te geven.
Ten aanzien van het ‘partijberaad’ bepaalt art. 2.25 Lpr dat na de roldatum waarop de memorie van antwoord, dan wel de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep, kon worden genomen, een termijn van twee weken wordt verleend om een verzoek in te dienen tot het nemen van een akte of het vragen van een mondelinge behandeling, het wijzen van arrest of doorhaling, en dat als een dergelijk verzoek achterwege blijft, de zaak wordt verwezen naar een roldatum op een termijn van twee weken voor het fourneren van de procesdossiers.
3.1.4 Uit hetgeen hiervoor in 3.1.2 en 3.1.3 is overwogen volgt dat de zoon door het ongebruikt laten verstrijken van de (hiervoor in 2.4 onder (ii) bedoelde) termijn voor ‘beraad partijen’ niet langer het recht had te verzoeken om een mondelinge behandeling of om een akte te mogen nemen. De rolbeslissing van 30 januari 2024 is in overeenstemming met de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Lpr en behoefde geen nadere motivering.
3.1.5 Indien als gevolg van het ongebruikt laten verstrijken van de desbetreffende termijn het recht om te vragen om een mondelinge behandeling is vervallen, kan de rechter een nadien gedaan verzoek om een mondelinge behandeling op die enkele grond afwijzen. In dat geval geldt niet de regel dat een verzoek om een mondelinge behandeling slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden mag worden afgewezen.”
Aldus hebben partijen geen recht meer op een mondelinge behandeling als zij geen instructie geven wanneer de zaak op de rol staat voor ‘beraad partijen’.
Een link naar het arrest van de Hoge Raad staat HIER.