Noviomagus. Op vrijdag 11 april jl. heeft de Hoge Raad een cassatieberoep verworpen dat gericht was tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. Sjef van Swaaij en ik hebben in deze zaak verweer gevoerd.

Onze cliënte, Stichting Flora & Faunabescherming (hierna: FFB), voert veel bestuursrechtelijke procedures over besluiten die te maken hebben met de realisatie van een nieuwe woonwijk in de gemeente Weesp. Onder meer de projectontwikkelaar en enkele kopers van woningen in deze woonwijk (hierna gezamenlijk: GEM c.s.) zijn van mening dat FFB misbruik van procesrecht heeft gemaakt door bij de bestuursrechter beroep in te stellen tegen een beslissing op bezwaar betreffende de verlening van omgevingsvergunningen voor de bouw van woningen in deze woonwijk.

GEM c.s. hebben gevorderd dat FFB geboden wordt haar beroep in te trekken. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland heeft deze vordering toegewezen. Het hof Amsterdam heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de voorziening afgewezen. Het hof oordeelde (rov. 4.8.2):

„Gezien het hiervoor weergegeven verloop van de bestuursrechtelijke procedure van de Stichting tegen de omgevingsvergunningen, kan niet worden gezegd dat de Stichting tegen beter weten in een kansloze procedure tegen deze vergunningen aan het voeren was, die niets van doen heeft met haar statutaire doelstelling. Uit de partijdiscussie over de kans van slagen van het beroep volgt dat verschil van inzicht bestaat tussen GEM c.s. en [geïntimeerden 5 tot en met 8] enerzijds en de Stichting anderzijds in het bijzonder over de uitleg en de invulling van de in het exploitatieplan voor het verlenen van een omgevingsvergunning gestelde eis van parallelle ontwikkeling van woningbouw en groenvoorzieningen. Onvoldoende aannemelijk is dat het standpunt van de Stichting daarover kant noch wal raakt. Daarom kan niet voorshands worden aangenomen dat de Stichting tegen beter weten in een kansloos beroep heeft ingesteld.”

GEM c.s. hebben cassatieberoep ingesteld. Zij klagen onder meer erover dat het hof een onjuiste maatstaf gehanteerd zou hebben en dat het oordeel van het hof dat FFB geen misbruik van procesrecht maakt, ontoereikend gemotiveerd zou zijn.

Volgens Advocaat-Generaal Snijders slagen de klachten van GEM c.s. deels. Niet zonder meer begrijpelijk zou zijn dat onvoldoende aannemelijk is dat het standpunt van FFB over de uitleg en de invulling van de eis van parallelle ontwikkeling kant noch wal raakt, aldus § 3.44 van de conclusie van de A-G. Deze eis van parallelle ontwikkeling houdt in dat de ontwikkeling van de in het project voorziene groengebieden parallel dient plaats te vinden aan de ontwikkeling van de in dat plan voorziene woongebieden. De A-G baseert zijn standpunt op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit volgens hem zou volgen dat FFB een onjuiste uitleg geven aan de eis van parallelle ontwikkeling.

Sjef van Swaaij en ik hebben in een zogeheten borgersbrief gereageerd op de conclusie van de A-G:

CPG-§ 3.44 miskent dat de mogelijkheid dat het standpunt van de Stichting over de eis van parallelle ontwikkeling onjuist is, niet meebrengt dat dit standpunt ‘dus’ kant noch wal zou raken, laat staan dat voorshands aangenomen zou kunnen worden dat de Stichting het tegen beter weten in verdedigd zou hebben en daarom misbruik van procesrecht gemaakt zou hebben. Immers, voor het aannemen van misbruik van procesrecht is vereist dat een standpunt evident ongegrond is. Maar hiervan is in casu geen sprake. Want het is niet zonneklaar dat het standpunt van de Stichting over de eis van parallelle ontwikkeling onjuist is: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft daarover niet, laat staan uitdrukkelijk, een oordeel gegeven. De uitleg die CPG-§ 3.41 aan de uitspraak van de Afdeling geeft, berust louter op een aanname.” (voetnoot weggelaten)

De Hoge Raad volgt de conclusie van de A-G niet. Hij verwerpt het cassatieberoep van GEM c.s. Over de eis van parallelle ontwikkeling overweegt de Hoge Raad (rov. 3.6):

„Het oordeel van het hof dat niet kan worden gezegd dat dit standpunt kant noch wal raakt, komt erop neer dat het beroep van de Stichting niet evident kansloos is. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk in het licht van de zojuist weergegeven stellingen van de Stichting, en, mede in aanmerking genomen dat het hier een kort geding betreft, voldoende gemotiveerd. Het hof behoefde niet uitdrukkelijk in te gaan op de door het onderdeel genoemde stellingen van GEM c.s., nu deze, indien juist, het standpunt van de Stichting nog niet evident onjuist maken.”

De verwerping van het cassatieberoep is een mooi succes voor onze cliënte. Een link naar ’s Hogen Raads arrest staat HIER.