
Noviomagus. Onlangs bracht het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een persbericht uit over de zaak Kuijt / Nederland. Deze betreft de zogeheten ‘reservistenpraktijk’ van de Hoge Raad. In casu gaat het om de strafkamer, maar deze praktijk bestaat in alle kamers, met uitzondering van de vierde kamer. Is deze praktijk in strijd is met art. 6 EVRM? Het EHRM liet weten dat de zaak behandeld zal worden door de Grote Kamer. Oftewel: het EHRM neemt de klacht van Kuijt zeer serieus.
Casus
De klaagster, beter bekend als beroepsactiviste Joke Kaviaar, verstoorde in 2015 een vergadering van de gemeenteraad in Zeist om te voorkomen dat uitgeprocedeerde asielzoekers ondergebracht zouden worden op het terrein van detentiecentrum Zeist te Soesterberg (Kamp Zeist). Ze werd door het Hof Arnhem-Leeuwarden wegens overtreding van art. 144 en 139 Sr veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, welke veroordeling standhield bij de Hoge Raad. Voorafgaand aan het oordeel van de Hoge Raad had ze echter alle leden van de strafkamer van de Hoge Raad gewraakt vanwege de aanwezigheid van ‘reservisten’. De Hoge Raad wees dit verzoek af. Thans buigt de Grote Kamer van het EHRM zich erover.
De reservistenpraktijk, hoe zat het ook alweer?
Art. 75 RO bepaalt dat zaken bij de Hoge Raad behandeld en beslist worden door drie of vijf leden van een meervoudige kamer. Art. 1.1.3 en 1.1.4 van het Procesreglement van de Hoge Raad vermelden dat zaken weliswaar behandeld en beslist worden in een combinatie van drie of vijf leden (‘de zetel’), maar dat de overige leden van een kamer wél kunnen deelnemen aan de beraadslaging over zaken in de raadkamer. Dit met het oog op het bewaken van de rechtseenheid.
Het Protocol deelname aan behandeling en beraadslaging van de Hoge Raad der Nederlanden werkt dit verder uit. Blijkens de aanhef is de publicatie van dit protocol ‘louter ter voorlichting’ en formuleert het slechts uitgangspunten waarvan onder omstandigheden aanleiding kan bestaan om af te wijken. Art. 1.2 van dit Protocol bepaalt dat de reservisten niet deelnemen aan de hoofdelijke omvraag als bedoeld in art. 7 lid 1 Wet RO, maar dat zij wel gebonden zijn aan het geheim van de raadkamer als bedoeld in art. 7 lid 3 Wet RO. Uit art. 1.3.2 en van het Protocol blijkt dat een raadsheer niet deelneemt aan de beraadslaging of aanwezig is in de raadkamer als de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, en volgens art. 2.1.1 kunnen reservisten ook worden gewraakt.
Reservisten hebben dus, hoewel ze niet meestemmen, wèl invloed op de beraadslaging. De namen van de reservisten worden (echter) niet vermeld onderaan de uitspraak. Evenmin van te voren evenmin bekend welke raadsheren als reservist zullen deelnemen aan de beraadslaging. De vraag rijst hoe het dan zit met de mogelijkheid tot wraking van een of meer reservisten. Er is geen, althans geen uitdrukkelijke, wettelijke basis voor ’s Hogen Raads reservistenpraktijk.
Wat zal de Grote Kamer van het EHRM beslissen?
Op 11 juli 2024 oordeelde het Hof van Justitie van de EU dat de Kroatische praktijk van het voorleggen van beslissingen aan een ‘registratierechter’ niet verenigbaar is met art. 19 lid 1 VEU (ECLI:EU:C:2024:594; zie ook de blog hierover van Jessurun d’Oliveira). Moet de reservistenpraktijk van de Hoge Raad er straks ook aan geloven?

Cum laude afgestudeerd aan zowel de Radboud Universiteit (Onderzoeksmaster Onderneming en Recht), als de Universiteit van Amsterdam (Master Arbeidsrecht). Werkzaam als jurist – komende december als advocaat – bij VSCC.