
Noviomagus. Om als advocaat op het tableau te worden ingeschreven moet een advocaat volgens art. 3 Advocatenwet ten overstaan van de rechtbank de volgende eed of belofte afleggen:
„ Ik zweer (beloof) getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet, eerbied voor de rechterlijke autoriteiten, en dat ik geen zaak zal aanraden of verdedigen, die ik in gemoede niet gelove rechtvaardig te zijn.”
Legt een advocaat de eed af, dan zegt hij/zij op grond van art. 1, aanhef en letter a, Wet vorm van de eed: „Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig”. Kiest de advocaat voor de belofte, dan zegt hij/zij op grond van art. 1, aanhef en letter b, van deze wet: „Dat beloof ik”.
De praktijk wijst echter uit dat veel rechters verlangen dat bij het afleggen van de belofte wordt gezegd: „Dat verklaar en beloof ik”. Maar dat is onjuist. Want de woorden „Dat verklaar ik” moeten alleen worden uitgesproken als een verklaring wordt afgelegd, en advocaten verklaren niets, maar beloven slechts.
Het mag voor zich spreken dat een beëdigingszitting niet een gepast moment is om met de rechter in discussie te treden over de uit te spreken tekst. Daarom wordt dit punt in deze blog aan de orde gesteld.
Rechterlijk ambtenaren moeten, anders dan advocaten, – en daar komt het misverstand mogelijk vandaan – zowel iets verklaren als beloven:
„Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning, en dat ik de Grondwet en alle overige wetten zal onderhouden en nakomen.
Ik zweer/verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen van een benoeming aan iemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.
Ik zweer/verklaar dat ik nimmer enige giften of geschenken hoegenaamd zal aannemen of ontvangen van enig persoon van wie ik weet of vermoed dat hij een rechtsgeding heeft of zal krijgen waarin mijn ambtsverrichtingen te pas zouden kunnen komen.
Ik zweer/beloof dat ik gegevens waarover ik bij de uitoefening van mijn ambt de beschikking krijg en waarvan ik het vertrouwelijke karakter ken of redelijkerwijs moet vermoeden, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift mij tot mededeling verplicht of uit mijn ambt de noodzaak tot mededeling voortvloeit, geheim zal houden.
Ik zweer/beloof dat ik mijn ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van personen, zal uitoefenen en mij in deze uitoefening zal gedragen zoals een goed rechterlijk ambtenaar betaamt.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!”
Ook bijvoorbeeld leden van de Eerste en Tweede Kamer, ministers, staatssecretarissen, leden van een gemeenteraad, burgemeesters en wethouders leggen verklaringen en beloftes af. De Koning legt bij zijn inhuldiging daarentegen slechts een belofte af.
Het uitspreken van de woorden „Dat verklaar en beloof ik” in plaats van „Dat beloof ik” heeft mijns inziens overigens niet tot gevolg dat iemands beëdiging als advocaat nietig zou zijn. De advocaat heeft immers beloofd wat hij op grond van art. 3 Advocatenwet moet beloven. Dat tevens enkele overbodige woorden („verklaar en”) zijn uitgesproken, doet daar niet aan af.

Advocaat bij de Hoge Raad – Doctor in de Rechtsgeleerdheid