Publicatie (reactie) van Sjef van Swaaij in het Nederlands Juristenblad (2013, editie nr. 1, blz. 20)

De opinie van Georg van Daal, Godfried van Berkel en Aron Das Gupta (Luie rechters draaien het recht door de gehaktmolen; NJB 2012, blz. 2903-2904) onderschrijf ik geheel. In het bijzonder wat betreft de door hen gesignaleerde misvatting dat de rechter een advocaat beperkingen (!) zou kunnen opleggen wat betreft de omvang van processtukken. gehaktmolen

Het is ongehoord – wellicht in Rusland heeft de rechter een dergelijke bevoegdheid – dat in art. 2.4.2. van het Procesreglement voor de civiele dagvaardingszaken van de Arnhemse Rechtbank bepaald wordt dat de omvang van een dagvaarding of conclusie bij voorkeur niet meer dan 15 pagina’s A4 bedraagt en die van een akte niet meer dan 4 pagina’s A4, dat in beide gevallen een lettergrootte van minimaal 11 punten dient te worden gebruikt met een regelafstand van minimaal 1 en een kantlijn van minimaal 4 cm, en dat de rolrechter een partij bevelen kan tot inkorting over te gaan indien de dagvaarding, conclusie of akte de hiervoor bedoelde omvang overschrijdt zonder dat dit wordt gerechtvaardigd door de complexiteit van de zaak, of wordt geboden door de eisen van hoor en wederhoor of de eisen van een goede rechtsbedeling. [1]

Schijn van rechterlijke arrogantie

Met een dergelijke bepaling wordt de schijn van rechterlijke arrogantie gewekt. De lay-out van een processtuk is bij uitstek het domein van de opsteller ervan – ik werk al jarenlang geregeld met times new roman lettergrootte 12 –, en ik laat me niet voorschrijven om dit te veranderen. Voorts valt niet, laat staan zonder méér, in te zien waarom de rechter, die slechts kennis nemen kan van het betreffende processtuk en eventuele eerdere procestukken in dat geding – wat er verder (mee)speelt weet de rechter niet – beter dan de advocaat zou weten wat (in het licht van de complexiteit van de zaak of zijdens hetgeen de tegenpartij aangevoerd is) nodig resp. gerechtvaardigd is als het gaat om de omvang van het processtuk. Bedenk hierbij dat een advocaat partijdig is en van deze bij uitstek verwacht mag worden dat hij weet wat in het belang van zijn cliënt is om aangevoerd te worden. Hierbij komt dat sedert 2002 partijen meteen al alles op tafel moeten leggen in de inleidende dagvaarding resp. conclusie van antwoord en dat reeds na een comparitie na antwoord vonnis gewezen kan worden óók indien een partij nog een conclusie van repliek of dupliek wenst te nemen.

Zolang het maar een helder, goed gestructureerd en ter zake dienend verhaal is, is er niets mis mee als een processtuk een omvang van bijvoorbeeld 33 bladzijden heeft, integendeel. Dit kan slechts anders zijn voor degene die (inderdaad) lui is, het recht door de gehaktmolen wenst te draaien.

In het belang en fundamenteel recht van de cliënt

Vanuit de cassatiepraktijk bovendien dit. Maar al te vaak heb ik een zogeheten negatief cassatieadvies (met als conclusie: instellen van cassatieberoep is niet zinvol) moeten geven omdat ook in appèl te weinig gesteld was. Elke andere ervaren cassatieadvocaat stuit in een soortgelijke frequentie op hetzelfde: menige zaak had voor de verliezende partij niet verkeerd af hoeven te lopen als haar advocaat er meer werk van gemaakt had, inderdaad op meer punten (veel) uitgebreider ingegaan was. Procederen bij rechtbanken en gerechtshoven wordt – helaas, helaas – onderschat. Kennelijk ook binnen de rechterlijke macht, gezien dat vermaledijde art. 2.4.2. Van deze bepaling gaat een volstrekt verkeerd signaal uit. Ik roep hierbij iedere advocaat op om zich er niets van aan te trekken: uw cliënt heeft er belang bij en fundamenteel recht op!


[1]. Kritisch daarover ook Ynzonides en De Boer in hun laatste NJB-kroniek. (link naar document op website de Brauw, Blackstone, Westbroek)